Richtlijn Uithuisplaatsing en terugplaatsing
Inhoudsopgave
Kernaanbevelingen
Voorkomen van uithuisplaatsing
Als jeugdprofessional, ouders en/of kind menen dat een uithuisplaatsing een serieuze overweging is:
- Verhelder samen met het gezin de vraag en kom tot een gedeelde verklarende analyse die inzicht geeft in de samenhang, aard en urgentie van de problemen, het ontstaan en het voortbestaan ervan en de beschermende factoren in het gezin. Evalueer ook de hulp die het gezin eerder heeft gehad.
- Maak samen met het gezin een integraal hulpverleningsplan dat aansluit op de gedeelde verklarende analyse. Zorg dat het plan zich richt op het hele gezin, met eventuele inzet van informele steun en/of het netwerk.
- Investeer in een samenwerkingsrelatie met het gezin. Hulp is effectiever als deze aansluit bij de wensen, mogelijkheden en behoeften van het gezin. Erken eventuele negatieve ervaringen in het eerdere hulpverleningstraject, waardoor het gezin mogelijk minder vertrouwen heeft in de hulpverlening.
- Maak, op basis van een gedeelde verklarende analyse, een keuze voor de inzet van een evidence-based interventie die aansluit bij de problematiek van het gezin. Zet specifieke interventies in die gericht zijn op eventuele problemen van de ouders en het kind. En werk aan bestaanszekerheid door concrete oplossingen te zoeken.
Beslissen over uithuisplaatsing en terugplaatsing
- Maak samen met ouders en kind een gedeelde verklarende analyse van de situatie. Weeg zorgvuldig af of een uithuisplaatsing de beste optie is voor het kind, met de minst schadelijke gevolgen.
- Neem beslissingen over een uithuisplaatsing zoveel mogelijk samen met ouders en kind. Laat je hierbij adviseren door deskundige collega’s, waar nodig ook van buiten de organisatie. Bij het besluit moet een gedragswetenschapper betrokken zijn.
- Plaats een kind altijd samen met broers en zussen, tenzij dit niet in het belang is van een van de kinderen. Onderbouw dit en leg het vast in het dossier. Plaats een kind op een ’zo thuis mogelijke’ plek. Dus bij eigen familie, in het eigen netwerk of in een gezinssetting zoals een pleeggezin of gezinshuis. Hou hierbij rekening met de wensen en behoeften van het gezin.
- Zorg ervoor dat ouders betrokken zijn bij beslissingen over hun kind. En geef hen ook de mogelijkheid om mee te beslissen. Zet in op contactherstel en contactbehoud tussen kind en ouders. Zorg dat er frequent contact is tussen het kind en de ouders, broers en zussen. Zorg ook dat andere belangrijke personen voor het kind en de ouders (zoals familieleden en vrienden met wie het kind opgroeit) bij het kind betrokken blijven.
- Maak bij het besluit tot uithuisplaatsing samen met het gezin een plan om binnen een voor het kind aanvaardbare termijn gericht toe te werken naar terugplaatsing. Zet hierbij passende interventies in. Zoals interventies voor de problematiek van ouders, interventies voor de problematiek van het kind, interventies die de ouder-kindrelatie verbeteren en interventies die de opvoedvaardigheden van de ouders vergroten. Maak bij een beslissing over terugplaatsing gebruik van het Afwegingskader.
Begeleiding na uithuisplaatsing en terugplaatsing
- Zet na de uithuisplaatsing direct in op contactonderhoud, contactbehoud en contactherstel tussen kind, ouders en broers/zussen, in een omgeving die prettig en veilig is voor het kind en de ouders. Begeleid hierbij alle betrokkenen. Vraag aan het kind en de ouders hoe en hoe vaak zij contact willen hebben.
- Evalueer periodiek met ouders en kind in hoeverre de beoogde doelen zijn bereikt en wat er nog nodig is voor de terugkeer van het kind naar huis. Doe deze evaluaties aan de hand van het plan van aanpak.
- Ondersteun ouders en kind tijdens de uithuisplaatsing en na terugplaatsing door direct begeleiding te bieden en effectieve interventies in te zetten en/of voort te zetten. Inventariseer en evalueer zorgvuldig in hoeverre opvoedingscapaciteiten daadwerkelijk zijn verbeterd en in hoeverre de ontwikkeling en veiligheid van het kind zijn verbeterd. Inventariseer of het gezin ondersteuning kan krijgen van het (informele) sociale netwerk. Kijk ook of de beschermende factoren bij kind, ouders en omgeving zijn toegenomen.
Dreigende uithuisplaatsing in crisissituaties
- Maak als jeugdprofessional samen met gezinsleden en andere relevante professionals een zorgvuldige analyse van de crisissituatie.
- Beslis samen met betrokkenen wat de best passende interventie is om een veilige situatie in het gezin te creëren. Sluit interventies goed aan op de gemaakte analyse, de wensen en behoeften van gezinsleden en de grootste kans op succes en de kleinste kans op schade als bijwerking.
- Zorg voor een helder hulpverleningsplan zodra de crisis gestabiliseerd is, zodat de reguliere hulpverlening samen met het gezin weer doelmatig en planmatig verder werkt aan structurele verbetering van de situatie.
1. Introductie
Waar gaat de richtlijn over?
Een uithuisplaatsing betekent dat een kind ergens anders woont dan in het eigen gezin. Het kind woont dan in een pleeggezin, gezinshuis of een residentiële instelling. Vaak is dat tijdelijk, maar soms ook voor langere tijd. Tot een uithuisplaatsing wordt besloten als het niet goed is voor een kind om thuis te blijven wonen. Dat kan komen door problemen in het gedrag of de ontwikkeling van een kind zelf.
De uithuisplaatsing van een kind is een uiterste redmiddel, als er geen andere, alternatieven mogelijk zijn. Vormen van (intensieve) ambulante zorg, dagbehandeling, inzet van het netwerk – alles moet in het werk gesteld worden om een uithuisplaatsing te voorkomen. De jeugdprofessional werkt hierbij intensief samen met gemeentelijke/lokale teams, met als doel om tijdig passende hulp te bieden, zo dicht mogelijk bij het gezin. Maar als deze hulp niet toereikend is en er ernstige zorgen blijven bestaan over de ontwikkeling en het welzijn van het kind, dan kan een (tijdelijke) uithuisplaatsing noodzakelijk zijn. Zo ontstaat er voor ouders en kind de rust om de situatie op te lossen.
Uithuisplaatsing is geen doel op zich, maar een ingrijpend middel om ervoor te zorgen dat een kind veilig is en zich goed kan ontwikkelen. Of om het de behandeling te geven die anders niet mogelijk is. De jeugdprofessional spant zich vervolgens samen met de ouders in om tot een terugplaatsing te komen. Ook ondersteunt die hen bij de versterking van hun opvoedingsrol, tenzij dit niet verantwoord en mogelijk blijkt. In dat laatste geval wordt dit onderbouwd vanuit een gedeelde verklarende analyse.
Belang van de richtlijn
Een uniforme richtlijn voor (het voorkomen van) uithuisplaatsing en terugplaatsing van kinderen en jongeren is om meerdere redenen van belang. Een uithuisplaatsing is een zeer ingrijpende beslissing, voor het kind, diens ouders én de jeugdprofessional. Zeker wanneer de uithuisplaatsing plaatsvindt in een gedwongen kader of zonder instemming van de ouders. Een uithuisplaatsing is een ingreep in de (onverbrekelijke) band tussen een kind en de ouders en het kind wordt uit diens vertrouwde netwerk weggehaald. Zo’n beslissing moet daarom zeer zorgvuldig, goed onderbouwd en in multidisciplinair verband worden genomen.
Beslissen over een uithuisplaatsing is niet alleen ingrijpend, maar ook ingewikkeld. Professionals staan hierbij geregeld voor een groot dilemma: laat je het kind thuis in een situatie die bedreigend is voor diens ontwikkeling, of kies je voor een uithuisplaatsing, met mogelijk negatieve gevolgen voor ouders en kind? Extra lastig wordt het als er tijdsdruk is en als professionals onvolledige of tegenstrijdige informatie krijgen. De situaties zijn vaak heel complex omdat er regelmatig verschillende en onvoorspelbare problemen spelen. Denk aan kindermishandeling, psychiatrische problemen of verslaving bij ouders, huiselijk geweld en relatieproblemen, stress door schulden en gebrek aan sociaal netwerk.
Daarnaast kunnen subjectieve, vaak onbewuste factoren de besluitvorming beïnvloeden. Zoals persoonlijke waarden en normen van de professional. Uit onderzoek is bekend dat professionals over dezelfde situatie verschillend kunnen oordelen (Bartelink et al., 2019). Er zullen dus fouten worden gemaakt. Om de kans hierop zo klein mogelijk te maken, is het raadzaam om bij beslissingen tegendenken te organiseren. Dat kan door gekwalificeerde gedragswetenschappers in te zetten en door te blijven leren.
Doel en rol van de richtlijn
De richtlijn gaat over kinderen en jongeren van 0 tot 18 jaar (met uitloop tot 23 jaar) bij wie een uithuisplaatsing of terugplaatsing overwogen wordt. Het kan gaan om vrijwillige of een gedwongen plaatsing in een (netwerk) pleeggezin, gezinshuis of residentiële instelling. Uitloop tot 23 jaar is alleen mogelijk wanneer een jongere voor diens 18e verjaardag al te maken had met jeugdhulp. De richtlijn gaat ook over dreigende uithuisplaatsing in een crisissituatie.
De richtlijn is ontwikkeld om de besluitvorming rondom het wel of niet uithuis- en terugplaatsen te ondersteunen. De richtlijn helpt professionals in de jeugdhulp en jeugdbescherming om de situatie van het kind zorgvuldig te beoordelen en uithuisplaatsingen zoveel mogelijk te voorkomen door tijdig effectieve interventies in te zetten. Werken volgens een landelijke richtlijn draagt bij aan uniformiteit.
Als iedereen deze richtlijn volgt, betekent dit niet dat er geen kinderen meer uithuisgeplaatst worden. De veiligheid en het belang van het kind moeten altijd centraal staan. Daarom is het noodzakelijk om de meerwaarde én nadelen van een uithuisplaatsing zorgvuldig af te wegen. De aanbevelingen in deze richtlijn dragen bij aan zo’n zorgvuldige besluitvorming. Daarnaast heeft de richtlijn als doel dat professionals eerder en vaker ambulante interventies inzetten om een uithuisplaatsing te voorkomen.
Deze richtlijn baseert zich op de volgende uitgangspunten:
- De richtlijn volgt het uithuis- en terugplaatsingsproces van kinderen en hun ouders.
- De ontwikkeling en het welzijn van het kind staan centraal.
- Uithuisplaatsing en terugplaatsing vormen een traject waarin, zoveel mogelijk samen met ouders en kinderen, voortdurend beslissingen genomen worden.
- De richtlijn sluit aan op de visie van ‘zo thuis mogelijk opgroeien’.
Deze uitgangspunten worden in Verantwoording en bronnen verder uitgewerkt.
Dreigende uithuisplaatsing in crisissituaties gaat aanvullend uit van de principes van Gefaseerd samenwerken voor veiligheid (Vogtländer & Van Arum, 2016). Die aanpak kent een fasering in het werken aan veiligheid in gezinnen:
- Eerst werken aan herstel van acute veiligheid.
- Vervolgens werken aan onderliggende oorzaken van onveiligheid.
- Tot slot werken aan herstel van schade (onder meer traumaverwerking, herstel (van vertrouwen) in gezinsrelaties).
In crisissituaties is vooral het herstel van acute veiligheid belangrijk. Is de crisissituatie eenmaal gestabiliseerd, werk dan volgens de geldende richtlijnen aan structurele veiligheid en herstel.
Evaluatie
De richtlijn wordt regelmatig geëvalueerd en waar nodig aangepast volgens de laatste inzichten. Zo werken is voortdurende verbetering mogelijk.
Voor wie is deze richtlijn bedoeld?
De Richtlijn Uithuisplaatsing en terugplaatsing is bedoeld voor jeugdprofessionals die te maken hebben met het onderwerp van deze richtlijn. Onder ‘jeugdprofessionals’ worden zowel gedragswetenschappers (psychologen, orthopedagogen of anderen met een gedragswetenschappelijke opleiding) als hbo-opgeleide professionals verstaan. Kijk hier voor meer informatie over de doelgroep van de richtlijnen op de pagina Over de richtlijnen.
Uitgangsvragen
De oorspronkelijke werkgroep van de richtlijn Uithuisplaatsing heeft zeven uitgangsvragen geselecteerd, verdeeld over drie thema’s. Bij de herziening zijn deze uitgangsvragen op enkele punten aangevuld. Eén uitgangsvraag (“Wanneer is terugplaatsing nog verantwoord, gezien de leeftijd van het kind en de duur van de uithuisplaatsing?”) is verwijderd, en verwerkt in de vraag “Binnen welke termijn moeten kind, ouders en omgeving weten wat het toekomstperspectief is?” Dit heeft geleid tot de volgende uitgangsvragen:
Voorkomen van uithuisplaatsing
- Wat kan een jeugdprofessional doen om een uithuisplaatsing te voorkomen?
Besluitvorming over uithuisplaatsing en terugplaatsing
- Welke afwegingen en criteria zijn van belang om te beslissen of een uithuisplaatsing nodig is?
- Welke afwegingen en criteria zijn van belang om te beslissen waar een kind het beste geplaatst kan worden?
- Welke afwegingen en criteria zijn van belang om te beslissen of een terugplaatsing mogelijk is?
- Binnen welke termijn moeten kind, ouders en omgeving weten wat het toekomstperspectief is?
- Wat is aan te bevelen bij het uithuisplaatsen van broers en zussen?
- Welke rol mogen en kunnen ouders en kind spelen in de besluitvorming over uithuisplaatsing en terugplaatsing?
Begeleiden bij uithuisplaatsing en terugplaatsing
- Welke hulp/begeleiding hebben ouders en kind nodig tijdens en na uithuisplaatsing? Welke interventies zijn hierbij effectief?
- Welke hulp/begeleiding hebben ouders en kind nodig na terugplaatsing? Welke interventies zijn hierbij effectief?
Bij Dreigende uithuisplaatsing in een crisissituatie komen de volgende uitgangsvragen aan bod:
- Wat is een crisis en welke typen crises zijn te onderscheiden?
- Hoe maakt een jeugdprofessional de eerste inschatting na een melding van een crisis?
- Hoe handelt een jeugdprofessional in de eerste uren na een melding van een crisis?
- Hoe beoordeelt en verhoogt een jeugdprofessional de veiligheid na een melding van een crisis?
- Hoe kan een jeugdprofessional een uithuisplaatsing voorkomen in een crisissituatie?
- Wanneer gaat de jeugdprofessional over van crisishulpverlening naar reguliere hulpverlening?
De beantwoording van de uitgangsvragen is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek, ‘grijze’ literatuur (rapporten, scripties e.d.), praktijkkennis en ervaringen en voorkeuren van ouders en jongeren.
Basisinformatie
Op alle richtlijnen voor jeugdhulp en jeugdbescherming is basisinformatie van toepassing over de volgende onderwerpen:
- doelgroep van de richtlijnen
- gedeelde besluitvorming
- diversiteit
- beschikbaarheid interventies
- juridische betekenis van de richtlijnen
- begripsdefinitie kinderen, jongeren en ouders
Een algemene verantwoording van de werkwijze bij de ontwikkeling en herziening van de richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming vind je bij Over de richtlijnen.
2. Voorkomen van uithuisplaatsing
Over het voorkomen van een uithuisplaatsing
Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) stelt dat de overheid verplicht is om op alle mogelijke manieren te proberen een uithuisplaatsing te voorkomen. En om, als uithuisplaatsing toch de enige optie blijkt te zijn, kinderen ‘zo thuis mogelijk’ te laten opgroeien. Een gezinsvervangende plek heeft hierbij de voorkeur. Denk dan aan een plek binnen de eigen familie (art. 5 IVRK), in een pleeggezin of in een gezinshuis.
De praktijk laat zien dat aan uithuisplaatsingen vaak een lang traject voorafgaat, waarin passende hulp niet of te laat is gekomen en/of onvoldoende effect heeft gehad. Soms blijkt ook dat problemen niet goed zijn onderkend in een eerdere fase, verder zijn geëscaleerd en uiteindelijk tot een onhoudbare situatie hebben geleid (zie de onderbouwing van deze richtlijn). Effectieve inzet om een uithuisplaatsing te voorkomen is dus essentieel.
Deze bouwsteen gaat allereerst in op redenen om terughoudend te zijn met een uithuisplaatsing en geeft vervolgens aanbevelingen om een uithuisplaatsing te voorkomen. Dit gaat veel verder dan de inzet van een specifieke interventie. Deze bouwsteen gaat in op de stappen die jeugdprofessionals samen met ouders en kinderen zetten om een uithuisplaatsing te voorkomen. De stappen zijn tot stand gekomen met input vanuit de herzieningswerkgroep en ze vormen effectieve manieren om een uithuisplaatsing te helpen voorkomen.
De stappen treden in werking als één van de betrokkenen meent dat een uithuisplaatsing serieus overwogen moet worden. In de volgende gevallen kan hiervan sprake zijn:
- Als de hulp onvoldoende effect heeft en de problemen onverminderd ernstig blijven of zelfs verder escaleren, waarbij er ernstige zorgen bestaan over de veiligheid en ontwikkeling van het kind.
- Als de ouders en/of kinderen afhaken of niet (meer) gemotiveerd zijn, terwijl de problemen onverminderd ernstig blijven. Ouders en/of kinderen beëindigen bijvoorbeeld de hulp en/of komen niet opdagen op afspraken.
- Als de ouders en/of kinderen weerstand bieden tegen ingezette hulp, het oneens zijn met hulpverleners over ingezette hulp, of geen hulp willen aangaan terwijl de problemen onverminderd ernstig blijven.
- Als de ouders en/of kinderen hulpverleningsmoeheid of uitputting vertonen omdat ze lang en veel hulp ontvangen hebben zonder het gewenste effect.
- Als de jeugdprofessionals ervaren dat ze vastlopen in een gezin en geen handelingsmogelijkheden meer zien om ernstige problemen aan te pakken.
Pas op de plaats maken
De bovenstaande situaties zijn een reden voor jeugdprofessionals om een pas op de plaats te maken. Allereerst houdt dat in om samen met ouders en kind te onderzoeken hoe die situatie is ontstaan. Dat doet de professional door samen met ouders en kinderen een gedeelde verklarende analyse van de problemen en krachten in het gezin te maken: wat is er aan de hand, hoe is dat ontstaan, welke hulp is al ingezet, wat heeft wel en niet geholpen en waarom? Of door de eerder gemaakte gedeelde verklarende analyse en het hulpverleningsplan1 onder de loep te nemen en zo nodig dit plan, de afspraken en de inzet van hulp te herzien. Bij de analyse is een gekwalificeerd gedragswetenschapper betrokken. Op basis daarvan beslist de jeugdprofessional samen met het gezin wat passende ondersteuning is. Daarbij is oog voor wat alle gezinsleden nodig hebben en staat de ontwikkeling en het welzijn van het kind centraal. Zie voor meer informatie de richtlijn Samen beslissen over hulp.
De werkgroep benadrukt ook dat in de volgende situaties een uithuisplaatsing een serieuze optie moet blijven:
- Groot risico op ontvoering naar- of achterlating in het buitenland.
- Groot risico op uitbuiting.
- Exploitatie/mensenhandel.
- Inzet minderjarige ten behoeve van een criminele organisatie/criminele activiteiten.
- Toenemende veiligheidsrisico’s in combinatie met het ontbreken van leerbaarheid bij opvoeders.
- Time-out om in situatie van acute onveiligheid rust te creëren om noodzakelijk verder onderzoek te kunnen doen.
- Onberekenbaarheid opvoeder(s) door middelengebruik.
Soms zijn het de ouders zelf die aandringen op uithuisplaatsing. Ook dan is het aan de jeugdprofessional om hier terughoudend mee om te gaan. Het is dan extra belangrijk om ouders te vertellen over de mogelijke nadelige gevolgen van een uithuisplaatsing en energie te steken in het opbouwen van een goede samenwerkingsrelatie met het gezin.
Tijdig signalen oppikken en hulp bieden
Ervaringsdeskundige jongeren benadrukken dat hun uithuisplaatsing mogelijk voorkomen had kunnen worden als hun ouder(s) eerder en passende hulp had(den) gekregen. Signalen die volgens de jongeren heel duidelijk aangaven dat het niet goed ging, werden niet opgepikt door de omgeving. Bovendien vonden de jongeren dat er te weinig oog was voor het verhaal van henzelf (NJi, 2022). Sommige ervaringsdeskundige jongeren vertellen achteraf echter ook dat ze veel eerder uit huis geplaatst hadden moeten worden, dat ze te lang in een ongezonde en onveilige situatie hebben doorgebracht.
Als hulp niet het gewenste effect heeft
Onderzoek naar de kenmerken van de problematiek van de gezinnen die met uithuisplaatsing te maken hebben (met name gezinnen met complexe problemen), laat zien dat de gezinnen vaak kampen met schulden, psychische problematiek van ouders, relatieproblemen, een gebrekkig sociaal netwerk etc. (zie richtlijn Gezinnen met meervoudige en complexe problemen).
De praktijk laat zien dat de hulp aan deze gezinnen niet altijd het gewenste effect heeft. Hierbij zijn twee patronen te zien:
- De hulp richt zich eenzijdig op bepaalde problemen, met onvoldoende oog voor de andere, vaak samenhangende problemen in het gezin. Bijvoorbeeld: de ouders krijgen schuldhulp of psychische hulp aangeboden, zonder oog voor de pedagogische problemen in het gezin. Of er wordt jeugdhulp en/of jeugdbescherming geboden vanwege opgroei- en opvoedproblemen, zonder voldoende onderkenning en aanpak van de andere problemen. Binnen de jeugdbescherming is een probleem dat vaak voorkomt. Het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming pleit dan ook voor een brede gezinsaanpak (Rijksoverheid, 2021a).
- Het gezin krijgt hulp vanuit verschillende domeinen (bijvoorbeeld volwassenen-ggz en jeugdzorg), maar de samenwerking tussen verschillende partijen is onvoldoende en hierdoor blijven goede effecten uit (Rijksoverheid, 2021b).
Escalatie van problematiek in gezinnen is niet altijd te voorkomen. Want niet alle situaties waarin kinderen verkeren zijn maakbaar en voorspelbaar, hoe deskundig de hulpverlening ook is. Maar door tijdig passende hulp in te zetten is de kans groter je de negatieve spiraal doorbreekt en een uithuisplaatsing voorkomt.
Vraag en aanbevelingen
Wat kan een jeugdprofessional doen om een uithuisplaatsing te voorkomen?
Aanbevelingen
2.1.1. Wees terughoudend met uithuisplaatsing
Toelichting op de aanbeveling
-
Wees zeer terughoudend met het uithuisplaatsen van kinderen. Een uithuisplaatsing is heel ingrijpend, zowel voor het kind als voor de ouders. Vooraf is onzeker of de maatregel een positief effect gaat hebben. Houd altijd rekening met mogelijke negatieve gevolgen. Zijn er ernstige zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van het kind, probeer dan tot een minder ingrijpende beslissingen te komen. Stel bij deze afweging het belang van het kind voorop.
Nadelen van een uithuisplaatsing
De conclusie op basis van onderzoek naar uithuisplaatsingen is dat opgroeien in het eigen gezin altijd de voorkeur moet hebben. Natuurlijk is dit niet altijd mogelijk, bijvoorbeeld bij ernstige zorgen over de veiligheid van het kind. Zeer jonge kinderen lopen hierbij het meeste risico. Zij zijn extra kwetsbaar bij ernstige mishandeling en verwaarlozing, en bij acute onveiligheid. Je kunt dan een uithuisplaatsing overwegen. Maar vraag jezelf altijd af: is het alternatief veiliger en stabieler dan de thuissituatie?
De beslissing om tot een uithuisplaatsing over te gaan heeft ingrijpende gevolgen en vraagt de nodige terughoudendheid. Dit zijn de redenen om een uithuisplaatsing zoveel mogelijk te voorkomen:
Zeer ingrijpende maatregel
Een uithuisplaatsing is zeer ingrijpend en soms zelfs traumatisch. Voor de kinderen en voor de ouders. Er ontstaat namelijk een breuk in de ouder-kindrelatie en in het familiesysteem. Zowel ouders als kind kunnen een gevoel van rouw en immens verlies ervaren (o.a. Graham & Truscott, 2019; Quick & Scott, 2019). Ook hebben kinderen na een uithuisplaatsing soms sterk tweeslachtige gevoelens richting hun eigen ouders.
Vaak negatieve gevolgen
Het effect van een uithuisplaatsing onderzoeken is erg ingewikkeld. Er spelen veel factoren een rol, zoals de plek waar het kind gaat wonen. Ook is achteraf niet duidelijk hoe het een kind was vergaan als het niet uit huis geplaatst was. Wel is duidelijk dat professionals de nadelen van een uithuisplaatsing vaak ónderschatten en de positieve effecten óverschatten (Harder & Knorth, 2014).
Onderzoek laat zien dat een uithuisplaatsing op de korte termijn lang niet altijd succesvol is: ongeveer 5 tot 33% van de kinderen zou erop vooruitgaan. (Afhankelijk van de uitkomstmaat en de vergelijking.) Het overgrote deel van de kinderen heeft dus geen profijt van de uithuisplaatsing, of ondervindt er zelfs schade van. De effecten op lange termijn zijn minder goed onderzocht, maar die lijken nog slechter dan voor de korte termijn. Het is niet bekend bij welke kinderen een uithuisplaatsing wel of geen positief effect kan hebben.
Geen passende plek of hulp
De kwaliteit van de opvang en behandeling bepaalt voor een groot deel het effect van een uithuisplaatsing. Die kán tijdelijk zorgen voor rust en stabiliteit. Maar het gebeurt geregeld dat uithuisgeplaatste overgeplaatst worden (Het Vergeten Kind, 2022), dat ze terechtkomen op een plek die niet goed bij hen past en/of dat ze geen passend onderwijs of niet de benodigde behandeling krijgen. Ook verloopt de samenwerking met ouders niet altijd goed en vermindert het contact tussen ouders en kinderen. Bovendien lopen kinderen binnen een residentiële instelling meer risico om slachtoffer te worden van geweld en seksueel misbruik (De Winter, 2019; Commissie Samson, 2012). Kortom: een groot deel van de kinderen is na een uithuisplaatsing niet zeker van een veilige en stabiele opvoedsituatie (Bruning et al., 2022b).
Risico op trauma door crisisplaatsing
De uithuisplaatsing in een crisissituatie heet een crisisplaatsing. Deze kan behoorlijk traumatiserend uitpakken voor kinderen en ouders (Suhlmann, 2021). In zo’n situatie is vaak te weinig tijd voor een goed gesprek met het gezin over wat er aan de hand is en wat een oplossing kan zijn. Kind en gezin hebben zich niet goed kunnen voorbereiden. Zo heeft het kind bijvoorbeeld geen tijd gehad om vertrouwde spullen of kleding in te pakken. Of het heeft niet eens goed afscheid kunnen nemen van de ouders. Ook de betrokkenheid van de politie kan extra traumatiserend werken.
Ervaringen van jongeren
Jongeren die zelf uit huis geplaatst zijn en die in een focusgroep bij het NJi naar hun ervaringen is gevraagd, zeggen over het algemeen dat het er na de uithuisplaatsing niet beter op werd. Dit heeft vooral te maken met een gebrek aan passende hulp, hulpverleners die niet goed samenwerken, veel wisselingen in woonplek en een verstoord contact met de ouders. Ook vertellen ze dat ze slecht geïnformeerd werden, bijvoorbeeld over de afwegingen die gemaakt zijn om voor uithuisplaatsing te kiezen en over de plek waar ze heen gingen.
Verdieping en onderbouwing
Literatuuronderzoek:
- Er is nog veel onduidelijk over de effecten van uithuisplaatsing; het is een complex vraagstuk waarbij veel factoren meespelen.
- Onderzoek laat duidelijk zien dat kinderen die uithuisgeplaatst zijn gedurende hun leven meer problemen (op veel verschillende gebieden) hebben dan kinderen in de algemene bevolking. Echter, er is weinig bewijs dat de uithuisplaatsing op zichzelf hiervoor verantwoordelijk is. Negatieve uitkomsten lijken veel meer samen te hangen met andere factoren, zoals de negatieve omstandigheden voorafgaand aan de uithuisplaatsing (mishandeling, armoede) (Baldwin et al., 2019).
- De conclusie van veel onderzoekers is: opgroeien in het eigen gezin heeft altijd de voorkeur. Maar soms is dit niet mogelijk, bijvoorbeeld als de veiligheid niet gewaarborgd kan worden. Dan kan een uithuisplaatsing overwogen worden. Een gezinssetting (netwerkpleegzorg, bestandspleegzorg, gezinshuis) heeft daarbij de voorkeur boven residentiële opvang. Recente studies (o.a. VanderFaeillie et al., 2018; Vreeland et al., 2020; Li et al., 2019) vinden minder breakdown binnen de eigen familie dan bij bestandsgezinnen, maar deze resultaten zijn niet eenduidig.
Dit zijn factoren die bij lijken te dragen aan een succesvolle uithuisplaatsing:
- Goede matching. Die vindt nu soms niet plaats door gebrek aan een eenduidige procedure en tekort aan gezinnen.
- Continuïteit en stabiliteit. Overplaatsingen en onzekerheid vormen een risico voor problematiek bij het kind.
- Aandacht voor veiligheid, hechting en positieve verzorger-kindrelaties. Hechtingsproblemen komen veel voor bij uithuisgeplaatste kinderen en vormen een risico op breakdown.
- Aandacht voor trauma en stress bij het kind. Uithuisplaatsing is traumatiserend en stressvol en onderliggend trauma kan weer leiden tot gedragsproblemen.
- Passende interventies voor problematiek van het kind. O.a. externaliserende gedragsproblemen, maar bijvoorbeeld ook traumabehandeling.
- Investeren in training en hechtingsbevorderende interventies voor pleegouders.
- Als er sprake is van externaliserende problemen bij het pleegkind: extra ondersteuning van pleegouders (bijvoorbeeld via opvoedondersteuning) om stress te voorkomen en voortijdige afbreking te voorkomen.
- Ouders betrekken via specifieke interventies. Gebrekkige samenwerking tussen pleegouders en ouders kan zorgen voor voortijdige afbreking. Daarnaast kan gebrekkige betrokkenheid van ouders negatief werken voor terugplaatsing. Ook is betrokkenheid van belang voor de welzijn van het kind.
- Aandacht voor sociale steun van het pleeggezin.
- Aandacht voor en ondersteuning bij school (zorg-onderwijsarrangementen). Onderwijsprestaties van uithuisgeplaatste kinderen blijven vaak achter en problemen op school komen vaak voor.
- Aandacht voor risicofactoren bij het verlaten van de zorg (rondom huisvesting, onderwijs en werkgelegenheid). Veel jongeren en jongvolwassenen die de zorg verlaten kampen nog met allerlei problemen.
- Wat betreft leeftijd tijdens de uithuisplaatsing: een aantal studies (o.a. Baldwin et al., 2019; McKenna et al., 2021; VanderFaeillie et al., 2018) geeft aan dat een jongere leeftijd tijdens de plaatsing is geassocieerd met positievere effecten, maar dit resultaat is niet helemaal eenduidig.
- Soms worden kinderen uithuisgeplaatst die zelf geen klinische problemen hebben. Het cross-sectioneel onderzoek van Leloux-Opmeer et al. (2017) laat zien dat deze kinderen tijdens de plaatsing verslechterden in hun psychosociaal functioneren. De uithuisplaatsing zelf zou dan een belangrijke traumatiserende werking kunnen hebben. Intensieve thuisbegeleiding en of passende hulp aan de ouders zou voor deze groep kinderen mogelijk een beter alternatief zijn.
- Samenhangend met het voorgaande punt wijzen verschillende studies (o.a. van der Asdonk, 2020; Harder et al., 2020) op het belang van een goede inschatting van de situatie en van zorgvuldige, weloverwogen beslissingen. Hoewel thuis opgroeien altijd de voorkeur heeft, is voor sommige kinderen uithuisplaatsing de beste optie. Het is dan wel van belang dat die kinderen waarbij uithuisplaatsing noodzakelijk is goed onderscheiden worden en dat uithuisplaatsingsbeslissingen met een zo groot mogelijke zekerheid kunnen worden genomen. Dit is in de praktijk niet altijd het geval. Er zijn geen bewezen effectieve procedures om uithuisplaatsingsbeslissingen te ondersteunen. En bij de besluitvorming is er een belangrijke rol voor individuele opvattingen, overtuigingen en expertise aan de ene kant en maatschappelijke en organisatorische factoren aan de andere kant (Bartelink et al., 2018; Bartelink et al., 2020). De studie van Van Asdonk (2020) biedt handvatten voor het verbeteren van de besluitvorming.
- In dit kader: crisisplaatsingen hebben een belangrijke traumatiserende werking voor kinderen en ouders en moeten zoveel mogelijk voorkomen worden. Een goede inschatting van de problematiek, goede aansluiting van hulp bij de problematiek (bijvoorbeeld niet te lang lichte hulp inzetten als zwaardere hulp nodig is) is van belang om verdere escalatie te voorkomen.
- Een gezinssetting heeft de voorkeur, maar soms is residentiële jeugdzorg nodig, bijvoorbeeld bij jongeren met hardnekkig agressief of delinquent gedrag. Verschillende onderzoekers (Suhlmann, 2021) benadrukken dat residentiële zorg niet alleen intensief en duur is, maar ook negatieve effecten kan hebben. Deviantietraining is daar een belangrijk voorbeeld van. Andere studies laten juist zien dat residentiële zorg niet per se slechtere effecten heeft dan pleegzorg. Kwaliteit van de zorg die geboden wordt speelt hierbij een belangrijke rol (Harder, 2020).
Om negatieve effecten te vermijden is het volgende van belang:
- Werken aan een therapeutisch groepsklimaat en een traumasensitieve omgeving.
- Repressie minimaliseren (want repressie staat een effectieve behandeling in de weg).
- Reageren op de behoefte van jongeren aan competentie, verbondenheid en autonomie. (Dit hangt samen met het vorige punt over repressie; in huidige residentiële zorg is te weinig aandacht voor autonomie van jongeren en te veel nadruk op controle.)
- Veiligheid en warmte bieden (met als risicofactoren voor gebrekkige veiligheid o.a. onvoldoende scholing van hulpverleners, te hoge werkdruk, te grote groepen en culturele verschillen binnen de groep);
- Voorkomen van negatieve beïnvloeding door leeftijdsgenoten (deviantietraining komt veel voor).
- Een evidence-based behandeling bieden voor problematisch gedrag.
- Samenwerken met ouders en anderen uit het netwerk.
- Inzetten van (pleeg)gezinsgerichte interventies.
- Investeren in kleinere verzorger-kindratio’s.
- Investeren in training en professionalisering van pedagogisch medewerkers.
- Aandacht voor risicofactoren bij het verlaten van de zorg (op het gebied van welzijn, wonen, inkomen, school en werk, en sociaal vangnet). Zie ook De vijf pijlers van zelfstandigheid (Nederlands Jeugdinstituut).
Uit het onderzoek van De Winter (2019) blijkt dat de kans om slachtoffer van geweld te worden in een instelling veel groter is dan in een (pleeg)gezin. Daarnaast leert de prevalentiestudie van Samson (2012) dat het risico op seksueel misbruik in de residentiële jeugdzorg aanmerkelijk hoger is dan bij de gemiddelde Nederlandse jeugd. Het is daarom van belang altijd alert te blijven op signalen van kinderen en hier adequaat op te reageren.
2.1.2. Maak een verklarende analyse
Toelichting op de aanbeveling
-
Verhelder samen met het gezin opnieuw de vraag en kom tot een gedeelde verklarende analyse die inzicht geeft in de samenhang, aard en urgentie van de problemen, het ontstaan en het voortbestaan ervan, en de beschermende factoren in het gezin. Betrek hierbij een gekwalificeerd gedragswetenschapper.
Opnieuw de vraag van het gezin verhelderen en een gedeelde verklarende analyse maken
Dreigt de ambulante hulpverlening vast te lopen en overweeg je als jeugdprofessional een uithuisplaatsing? Ga dan na of de eerdere vraagverheldering en gedeelde verklarende analyse (nog) kloppen. Maak een nieuwe analyse van de situatie samen met de gezinsleden. Betrek hierbij intensief een gedragswetenschapper. Daarnaast kan het voor een goede analyse nodig zijn andere expertise en collegiaal overleg in te schakelen. Meer hierover lees je op de pagina Wees terughoudend met uithuisplaatsing.
In de richtlijn Samen beslissen over hulp staan aanbevelingen om de vraag te verhelderen en tot een goede probleem- en krachtenanalyse te komen die vergelijkbaar is met de gedeelde verklarende analyse. Het kan gebeuren dat (één of beide) ouders het niet eens zijn met de analyse van de professionals. Een ‘gedeelde verklarende analyse’ betekent dat ouders intensief betrokken zijn bij het proces dat zij zichzelf in die analyse herkennen.
2.1.3. Eerdere hulp evalueren
Toelichting op de aanbeveling
-
Evalueer ook de hulp die het gezin eerder heeft gehad.
Overweeg je als jeugdprofessional een uithuisplaatsing, dan is het belangrijk in een nieuwe analyse van de situatie ook de hulp te evalueren die ouder en kind al eerder ontvangen hebben. Hiermee voorkom je dat je steeds dezelfde hulp inzet zonder het gewenste resultaat te behalen. Ook hierin is het perspectief van gezinsleden cruciaal. Een tijdlijn, die jeugdprofessionals samen met gezinsleden opstellen, kan hierbij een hulpmiddel zijn.
Dit zijn belangrijke vragen bij de tijdlijn:
- Welke hulp heeft wanneer plaatsgevonden?
- Is er gebruikgemaakt van bewezen effectieve interventies?
- Hoe was de samenwerking tussen het gezin en eerdere jeugdprofessionals?
- Was er een gezamenlijke hulpvraag geformuleerd?
- Sloot de hulp aan bij de vraag, het probleem en de doelen van ouders en/of kind?
- Is de hulp uitgevoerd zoals deze was bedoeld?
- Hebben ouders en kind verbetering ervaren en door hen opgestelde doelen behaald?
- Wat en wie heeft voor ouders en kind het verschil gemaakt, zowel positief als negatief?
Overleg met andere hulpverleners kan ook bijdragen aan deze evaluatie. Vraag wel toestemming van ouders en hun kind om overleg te voeren met andere hulpverleners.
De richtlijn Samen beslissen over hulp gaat in op de evaluatie van hulp.
2.1.4. Een integraal hulpverleningsplan opstellen
Toelichting op de aanbeveling
-
Maak samen met het gezin een integraal hulpverleningsplan dat aansluit op de gedeelde verklarende analyse. Formuleer heldere haalbare doelen, prioriteer de doelen en zorg dat het plan zich richt op het hele gezin.
Een integraal hulpverleningsplan, dat gericht is op het voorkomen van een uithuisplaatsing, vloeit voort uit de analyse van de gezinssituatie. Gezinnen waarbij de jeugdprofessional een uithuisplaatsing overweegt, kampen vaak met problemen op diverse leefgebieden. Deze problemen zijn meestal complex, omdat ze vaak al meerdere generaties doorwerken en onderling verweven zijn. Zo kampen ouders vaak met schulden, psychische problematiek en relatieproblemen, en hebben ze een gebrekkig sociaal netwerk. De analyse richt zich op het hele gezin, en dus moet dit ook gelden voor de hulp. Dit vraagt om een integraal plan van aanpak met heldere doelen en prioriteiten. Zet daarbij in op hulp en ondersteuning die effectief is. Ook is het noodzakelijk dat professionals uit verschillende domeinen met elkaar samenwerken.
Dit zijn cruciale aandachtspunten bij een integraal hulpverleningsplan:
- Zet in op de persoonlijke problemen van ouders. Deze hebben namelijk veel invloed op hoe zij als opvoeders functioneren. Om de problemen aan te pakken is adequate hulp nodig, bijvoorbeeld vanuit de ggz of verslavingszorg.
- Zet in op problemen die raken aan de bestaanszekerheid van gezinnen, zoals financiën, huishouden en huisvesting.
- Zet in op de problemen van kinderen. Zulke problemen kunnen de opvoedtaak van ouders lastiger maken. Het is daarom belangrijk om ouders ondersteuning te bieden om deze problemen aan te pakken.
- Heb oog voor de (on)mogelijkheden van informele steun.
- Organiseer (tijdelijk) compenserende ondersteuning voor de ouders, als het nodig is om hun last te verminderen. Doe dit bijvoorbeeld vanuit het sociale netwerk of met tijdelijke voorzieningen vanuit de Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning).
- Probeer te zorgen voor continuïteit in de ondersteuning door wisselingen van hulpverleners te voorkomen. Soms hebben gezinnen te maken gehad met allerlei verschillende hulpverleners. Heb oog en begrip voor het effect dat dit op hen heeft.
- Neem afspraken op over monitoring en evaluatie.
- Maak goede afspraken over wat ouders en kind kunnen doen als zij ontevreden zijn of het ergens niet mee eens zijn. Maak afspraken over bereikbaarheid en hoe de communicatie plaatsvindt.
- Spreek met alle betrokkenen af wie welke rol en verantwoordelijkheid heeft en hoe de samenwerking verloopt. Wie doet wat en hoe en wanneer informeert men elkaar over de voortgang van het gezin?
2.1.5. Samenwerkingsrelatie opbouwen met het gezin
Toelichting op de aanbevelingen
-
Investeer in een samenwerkingsrelatie met het gezin. Hulp is effectiever als deze aansluit op de wensen en behoeften van het gezin. Erken eerdere ervaringen in het hulpverleningstraject. Mogelijke wisselingen van hulpverleners en het ontbreken van passende hulp kunnen geleid hebben tot verminderd vertrouwen bij het gezin.
-
Zorg voor zoveel mogelijk continuïteit in de hulpverlening: weinig wisselingen van hulpverleners, een goede afstemming tussen hulpverleners en tussen zorg op verschillende levensgebieden, en voortgang van zorg tijdens overgangsfasen. De inzet van een informeel steunfiguur (zoals een JIM) kan hieraan bijdragen.
Een goede samenwerkingsrelatie tussen jeugdprofessionals, ouders én kind vergroot de kans dat de ingezette hulp ook echt succes heeft. Zo’n goede relatie opbouwen is voor een jeugdprofessional dan ook essentieel. Bij gezinnen met ernstige en/of complexe problemen waarbij je een uithuisplaatsing overweegt, is het goed om mogelijke knelpunten in de samenwerkingsrelatie te onderzoeken en met gezinsleden te bespreken. Door eerdere teleurstellende ervaringen met hulp(verleners) kunnen gezinsleden namelijk weinig vertrouwen hebben in hulpverleners. Heb daarom oog voor het eerdere hulpverleningstraject. Waren er daarin (veel) wisselingen van hulpverleners? Of sloot die hulp niet goed aan bij de situatie van het gezin? Een goede samenwerkingsrelatie vraagt in zo’n situatie om extra tijd en investering van de jeugdprofessional. Meer over samenwerken binnen het gedwongen kader staat in de richtlijn Samen beslissen over hulp.
2.1.6. Hulp organiseren
Toelichting op de aanbeveling
-
Organiseer hulp bij persoonlijke (psychische) problemen van ouders en kind en maak gebruik van een gezinsgerichte aanpak.
Inzetten op de persoonlijke problemen van de ouders
In gezinnen waarbij de jeugdprofessional een uithuisplaatsing overweegt, zijn vaak forse opvoedproblemen. Deze kunnen zich uiten in ernstige en langdurige kindermishandeling of een hoog risico daarop. Vaak is er bij de ouders een (ernstig) tekort aan opvoedingsvaardigheden en kampen zij ook met persoonlijke problemen. Denk aan trauma’s, verslavingen of andere psychische issues. Via het (problematisch) gedrag van het kind wordt doorgaans de problematiek in het gezin zichtbaar (Harder et al., 2020b). Ouders die in hun eigen kindertijd traumatische ervaringen hebben gehad, profiteren minder van opvoedingsinterventies dan ouders zonder zulke ervaringen. Daarom is het belangrijk om in te zetten op traumabehandeling bij ouders, mede om opvoedingsinterventies te laten slagen (Van der Asdonk et al., 2021).
Om een uithuisplaatsing te voorkomen is het dus belangrijk om hierop in te zetten:
- Passende hulp voor ouders bij hun trauma-, psychische en/of verslavingsproblemen, voor zover zij die hulp (nog) niet hebben.
- Interventies om beschermende factoren in het gezin te versterken en aanwezige risicofactoren te verkleinen.
- Versterking van het sociale netwerk van ouders en het organiseren van compenserende ondersteuning.
- Psycho-educatie aan ouders en kind, over wat er aan de hand is en wat dit betekent voor het kind.
- Interventies die specifiek zijn ontwikkeld voor kinderen van ouders met psychische en/of verslavingsproblemen (KOPP/KOV) (zie de richtlijn KOPP/KOV);
- Interventies voor de verbetering van de ouder-kindrelatie (zie de richtlijn Problematische gehechtheid).
Voor de ontwikkeling van kinderen is het natuurlijk belangrijk dat hun ouders genoeg in staat zijn tot opvoeden. Kampen ouders zelf met veel persoonlijke problemen, dan kan het nodig zijn je eerst op die problemen te richten. En pas later op de (verdere) ontwikkeling van hun opvoedingsvaardigheden. Houd hierbij wel in de gaten of de ontwikkeling en veiligheid van kinderen niet in het geding is, en of de opvoedsituatie goed genoeg is. Meer hierover lees je bij Welke afwegingen en criteria zijn van belang om te beslissen of een uithuisplaatsing nodig is. Om een zorgvuldige afweging te maken of ouders tot ‘goed genoeg’ opvoederschap in staat zijn, kan de richtlijn Gezinnen met meervoudige en complexe problemen helpend zijn.
Inzetten op de problematiek van het kind
Deze problemen bij het kind kunnen een reden zijn voor een uithuisplaatsing:
- Ernstige trauma-, emotionele en gedragsproblemen.
- Gevaarlijk of bedreigend gedrag van het kind richting gezinsleden.
- Verminderd contact met de realiteit, door een psychose, zelfbeschadiging en/of neiging of poging tot suïcide (Harder et al., 2020b).
Zulke ernstige problemen zijn voor ouders moeilijk te hanteren, zelfs als zij beschikken over goede opvoedingsvaardigheden en beschermende factoren. Het is dan ook belangrijk om ouders zó te ondersteunen dat zij de zorg voor hun kind aankunnen. Tijdige en passende hulp of behandeling voor kinderen met ernstige problemen kan helpen om een uithuisplaatsing te voorkomen. Zie hiervoor de specifieke richtlijnen voor Residentiële jeugdhulp en jeugd-ggz.
2.1.7. Bied praktische hulp
Toelichting op de aanbeveling
-
Werk aan bestaanszekerheid door te zoeken naar concrete oplossingen: zet in op hulp die aansluit bij de problemen die het gezin heeft op andere terreinen, zoals het huishouden, de financiën, de huisvesting en/of de relatie tussen de ouders. Werk hierbij tijdig samen met specialisten op verschillende probleemgebieden.
Problemen op het gebied van bestaanszekerheid en relaties zorgen voor veel stress. En ze beïnvloeden sterk hoe ouders functioneren, ook in hun rol als opvoeder. Praktische hulp is daarom een belangrijk onderdeel van het hulpverleningsplan. Wanneer gezinnen merken dat deze hulp effect heeft, is dat ook goed voor de samenwerkingsrelatie met hulpverleners en voor de motivatie bij gezinnen. Lees meer hierover in de richtlijn Gezinnen met meervoudige en complexe problemen. Het kan nodig zijn voor praktische hulp professionals met specifieke expertise in te schakelen.
2.1.8. Informele steun versterken
Toelichting op de aanbeveling
-
Zet in op versterking van informele steun. Dit kan door het sociale netwerk van het gezin in kaart te brengen en in te zetten.
In elk gezin is informele steun belangrijk. Het gaat hierbij om de inzet van mensen uit het sociale netwerk en de directe leefomgeving van gezinnen, en ook om de inzet van vrijwilligers (Vosselman & Steenmeijer, 2022). Die vrijwilligers kunnen bijvoorbeeld ervaringsdeskundige maatjes of mentoren zijn.
Betrek in een vroeg stadium het netwerk van het gezin en bespreek met deze mensen welke hulp zij kunnen bieden. Ook kunnen zij meedenken over wat er in het gezin aan de hand is, hoe dat zo gekomen is en welke hulp passend kan zijn. Informele steun kan praktisch zijn, zoals hulp bij de belastingaangifte. Het kan ook gaan om emotionele steun, denk aan een luisterend oor na een ruzie.
Ervaringsdeskundigen kunnen onder meer steun bieden en hoop geven. Hun ondersteuning kan ook meer gericht zijn op de ontwikkeling van normen en waarden. Voorbeeld van zulke ‘normatieve steun’ is dat je een kind leert hoe je op een goede manier kan zeggen dat je iets niet wilt.
Het doel van informele steun is om de draagkracht en sterke punten van het gezin te vergroten en om (verdere) problemen te voorkomen. Als ouders en kind een beroep kunnen doen op mensen in hun omgeving, loopt hun stress minder hoog op. Zo kan informele steun bijdragen aan het voorkomen van een uithuisplaatsing. Mogelijke interventies vind je in de bouwsteen Interventies.
2.1.9. Opvoed- en zorgtaken (tijdelijk) overnemen
Toelichting op de aanbeveling
-
Overweeg hulp in te zetten door bijvoorbeeld de familie en het sociale netwerk te vragen (tijdelijk) de opvoed- en zorgtaken op zich te nemen, zodat ouders en kind rust en ruimte krijgen.
Soms zijn ouders zo overbelast dat het nodig is om (tijdelijk) ‘compenserende ondersteuning’ te bieden. Hierbij ondersteunen andere mensen de ouders door opvoed- en zorgtaken op zich te nemen. Het kind kan bijvoorbeeld in het weekend logeren bij familie of ouders van klasgenoten. Dit ontlast ouders, helpt hen tot rust te komen en kan stress wegnemen. Bovendien krijgen kinderen op deze manier toch de juiste basale verzorging.
Vaak gaat het om praktische ondersteuning bij dagelijkse taken. Denk aan:
- speel- en logeermogelijkheden voor kinderen;
- hulp bij huiswerk of regelzaken;
- oppassen op of wegbrengen van kinderen naar vrijetijdsbesteding, zoals sport;
- koken voor het gezin.
Vraag als jeugdprofessional eerst aan ouders en kinderen wat zij hierin nodig hebben en willen. Een mogelijke aanpak is de Doorbraakmethode van het Instituut voor Publieke Waarden. Deze methode helpt om creatieve oplossingen te zoeken en out of the box te denken.
2.1.10. Evalueren met gezinnen
Toelichting op de aanbeveling
-
Zijn er intensieve interventies ingezet om een uithuisplaatsing te voorkomen, evalueer dan frequent hoe de hulp verloopt. Evalueer hoe de samenwerking verloopt en of de verwachte vorderingen plaatsvinden. Beoordeel ook regelmatig (ten minste vier keer per jaar en bij grote veranderingen) de veiligheid, de ontwikkeling en het welzijn van het kind. Bespreek dit samen met ouders en kind.
Evaluatie is een belangrijke werkzame factor in de hulpverlening, vooral bij gezinnen waar je een uithuisplaatsing overweegt. Zorg daarom dat je geregeld met gezinnen evalueert (zie ook de richtlijn Samen beslissen over hulp). Enerzijds kun je zo monitoren hoe de hulp verloopt. En anderzijds houd je zo ook de grote lijnen van de hulpverlening in de gaten.
Na elk gesprek met ouders en kind kun je vragen hoe zij het gesprek hebben ervaren. Vraag daarbij naar het proces (hoe ervaren zij de samenwerking?) en naar de opbrengst (levert het op wat ze ervan verwachten?). Al deze korte evaluaties geven samen inzicht in hoe de hulp verloopt en geven je ook de kans om tijdig bij te sturen. Mogelijke hulpmiddelen bij het evalueren zijn de Session Rating Scale (SRS) en de Outcome Rating Scale (ORS).
Om het hulptraject te evalueren, kan je aan ouders en kinderen bijvoorbeeld deze vragen stellen:
- Wat waren de redenen voor de hulp?
- Zijn de doelen die ouders en kind zichzelf gesteld hebben bereikt?
- Wat heeft hen wel en niet geholpen om hun doelen te bereiken?
- Zijn deze doelen binnen aanvaardbare termijn bereikbaar?
- Is de huidige hulp geschikt om de doelen te bereiken of hebben ouders en kind andere dan wel intensievere hulp nodig?
Verslechtert de situatie, ontstaan er nieuwe problemen, blijven de problemen ernstig of is er onvoldoende resultaat voor de ontwikkeling en veiligheid van het kind? Dan is het zaak dat je als jeugdprofessional opnieuw een ‘pas op de plaats’ maakt. Ook kan het nodig zijn een passende interventie in te zetten, beschreven bij Interventies. Pas dáárna volgt de overweging, samen met het gezin, om het kind al dan niet tijdelijk uit huis te plaatsen. Een uithuisplaatsing is immers een laatste redmiddel. Lees hierover meer bij Beslissen over uithuisplaatsing.
3. Beslissen over uithuisplaatsing en terugplaatsing
Over beslissen over uithuisplaatsing en terugplaatsing
De aandacht voor een weloverwogen beslissing over een uithuisplaatsing is de laatste jaren sterk toegenomen, zowel op maatschappelijk als wetenschappelijk niveau. In Voorkomen van uithuisplaatsing komt naar voren dat een uithuisplaatsing een grote impact heeft op het leven van kinderen en ouders. Daarom is het cruciaal dat de beslissing tot een uithuisplaatsing zorgvuldig wordt genomen, samen met collega’s van verschillende disciplines én samen met de ouders en het kind.
Op dit moment zijn er nog geen bewezen effectieve procedures om deze lastige beslissingen te ondersteunen. Thuis opgroeien heeft in principe de voorkeur, maar voor sommige gezinnen is een uithuisplaatsing van een of meerdere kinderen een noodzakelijke stap. Het is dan essentieel om een goede inschatting van de situatie te maken en een zorgvuldige, weloverwogen beslissing te nemen (Bartelink et al., 2019; Harder et al., 2020b; Van der Asdonk, 2020). Breng vooraf de gezinssituatie goed in kaart en maak een gedeelde verklarende analyse. Zo kun je het besluit tot uithuisplaatsing voorzien van een heldere, inzichtelijke en feitelijke onderbouwing. Waarbij je rekening houdt met de volledige situatie en de best passende oplossing voor het kind.
Betere inschattingen dankzij Framework (FACNF)
De ontwikkelwerkgroep heeft het besluitvormingsproces verder gestructureerd en uitgewerkt. Zij deed dat op basis van het Framework for the Assessment of Children in Need and their Families (FACNF) (Department of Health, 2000), de notitie Veiligheidsbeleid en risicomanagement in Bureau Jeugdzorg (Bontje, 2018) en de beschikbare literatuur. Uit een meta-analyse met de FACNF blijkt dat professionals die het Framework gebruiken uiteindelijk betere inschattingen maken van complexe situaties, een meer holistisch en kindgericht standpunt innemen en meer interprofessionele en interorganisatorische samenwerking laten zien (Léveillé & Chamberland, 2010) dan professionals die het Framework niet gebruiken. Meer informatie over het Framework for the Assessment of Children in Need and their Families is terug te vinden in de richtlijn Samen beslissen over hulp.
Drie kernbeslissingen
We beschrijven het besluitvormingsproces, in de volgorde van de stappen die je als professional neemt in je werkproces.
In een uithuisplaatsingstraject zijn er drie kernbeslissingen:
- Moet het kind wel of niet uit huis geplaatst worden?
- Waar kan het kind het beste geplaatst worden?
- Kan het kind wel of niet teruggeplaatst worden?
Vragen en aanbevelingen
Welke afwegingen en criteria zijn van belang om te beslissen of een uithuisplaatsing nodig is?
Aanbevelingen
3.1.1. Een gedeelde verklarende analyse maken
Toelichting op de aanbevelingen
-
Maak samen met ouders en kind een gedeelde verklarende analyse. Verzamel informatie over de ontwikkelingsbehoeften van het kind, de opvoedingscapaciteiten van de ouders en andere relevante gezins- en omgevingsfactoren. Breng eerdere (eventueel gedwongen) hulpverlening in kaart. Analyseer op grond hiervan de situatie, samen met het gezin.
-
Leg zowel de gedeelde verklarende analyse als conclusies over afwegingen, de kernbeslissingen en de onderbouwing daarvan altijd schriftelijk vast, liefst in een plan van aanpak.
-
Beslissingen over uithuisplaatsing kun je nooit alleen nemen. Organiseer tegenspraak en betrek hierbij een gekwalificeerde gedragswetenschapper. Stel bij het afwegen van een uithuisplaatsing steeds het belang van het kind centraal en ga ervanuit dat een kind in principe bij zijn eigen ouders opgroeit.
Om samen met ouders en kind te beslissen over de best passende hulp, is het nodig om het eerst samen eens te zijn over een aantal zaken. Dit leg je vast in een gedeelde verklarende analyse. Hierin staan antwoorden op vragen als: Wat is er aan de hand? Wat is hiervan de oorzaak? Wat zijn de risico’s en beschermende factoren in het gezin en de omgeving? En ook: welke hulp en ondersteuning al is ingezet en met welk resultaat? (Bouma et al., 2020. Bekijk ook Wees terughoudend met uithuisplaatsing. De richtlijn Samen beslissen over hulp gaat hier uitgebreid op in.
Bij de afweging over uithuisplaatsing is dus een gedeelde verklarende analyse noodzakelijk. Zo’n analyse biedt inzicht in de samenhang tussen problemen, het ontstaan en het voortbestaan ervan en legt verbanden tussen factoren. Dit kan leiden tot allerlei inzichten. Bijvoorbeeld dat een ouder eerst traumabehandeling moet krijgen. Dat er interventies op school plaats moeten vinden. Dat er aandacht moet zijn voor armoede of huisvesting. Of dat er gezinstherapie nodig is. Ook benoemt de analyse eventuele positieve factoren die (nog) niet benut worden, maar die wel aanknopingspunten kunnen bieden voor het voorkomen van uithuisplaatsing of voor terugplaatsing. Beschrijf in de analyse ook eerdere hulpverlening en wat die opgeleverd heeft. Onderbouw waarom die eerdere hulp niet voldoende is gebleken.
Een goede gedeelde verklarende analyse ontstaat vanuit samenwerking tussen ouders en professionals. Samen kom je tot een gezamenlijk perspectief op de situatie. De ouders hoeven het niet per se eens te zijn met het perspectief van de professionals, of daarvan overtuigd te worden. Wel is het altijd nodig de uitkomsten met hen te delen en de informatie samen met hen te verzamelen. Naast de ouders moet ook een gedragswetenschapper intensief betrokken zijn bij de analyse. En bij specifieke, meervoudige problematiek kan het nodig zijn om specialisten in te schakelen.
Een gedeelde verklarende analyse opstellen is geen eenmalige actie. Door het lopende hulpverleningstraject te blijven evalueren, kan de jeugdprofessional de oorspronkelijke verklarende analyse aanscherpen en actualiseren. Zo ontstaat geleidelijk een steeds beter inzicht in de gezinssituatie. Vooruitkijkend kan de jeugdprofessional de gedeelde verklarende analyse gebruiken om doelen op te stellen en passende hulp te bepalen. Terugkijkend valt de gedeelde verklarende analyse te gebruiken bij de evaluatie van hulp en de overweging voor een terugplaatsing. Zo kun je aan de hand van een eerdere verklarende analyse kijken of er gewerkt is aan noodzakelijke voorwaarden en of bepaalde problemen kleiner of hanteerbaar geworden zijn.
Dit zijn eigenschappen van een gedeelde verklarende analyse:
- Zorgt ervoor dat alle belangrijke oorzakelijke en instandhoudende factoren in kaart zijn gebracht.
- Brengt zowel de positieve beschermede factoren als de risicofactoren in kaart.
- Verklaart hoe deze verschillende factoren met elkaar samenhangen, en waardoor de problematiek is ontstaan, voortduurt, versterkt of vermindert.
- Onderbouwt de keuze voor een passende aanpak voor het gezin, het opstellen van concrete doelen en vervolgstappen.
- Is geschreven in begrijpelijke taal en leidt tot houvast, (h)erkenning en inzicht bij de betrokkenen.
- Zorgt voor draagvlak en motivatie voor de gezamenlijk gekozen aanpak van de problemen (Kenniswerkplaats Jeugd Friesland & Bureau Peers, 2021).
Houd altijd rekening met de religieuze, levensbeschouwelijke en culturele achtergronden van de gezinsleden. Kijk voor meer informatie op de pagina Diversiteit en cultuursensitief werken.
Voor het maken van een gedeelde verklarende analyse kan de jeugdprofessional gebruikmaken van het Framework for the Assessment of Children in Need and their Families (FACNF) (Department of Health, 2000). Bekijk een uitwerking van dit Framework.
Daarnaast zijn er zijn diverse formats die helpen om alle relevante factoren te betrekken en mee te wegen. Dit leidt dan tot samenhang en tot beslissingen die de jeugdprofessional samen met ouders en kinderen neemt over doelen en interventies. Dit zijn enkele voorbeelden van formats:
- Format 7-factorenmodel
- Format Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd
- Format van regionaal expertteam Groningen, en de werkkaart en factsheet van Jeugd Expertise Netwerk Noord-Nederland
Een goede verklarende analyse is Volledig, Eenvoudig, Samenhangend en Toetsbaar (VEST), en wordt gedeeld (en liefst ook gedragen) door alle betrokkenen (Van Leeuwen & Geeraets, 2022). Als jeugdprofessional ga je concrete informatie inwinnen over het dagelijks leven van de gezinsleden in de verschillende contexten. Dit vraagt vaardigheden als inlevend en onbevooroordeeld luisteren, en een waardevrij taalgebruik en diagnostische kennis om haalbare doelen te formuleren. Ook is het nodig om goed meningen en feiten te kunnen onderscheiden, zodat de informatie juist en betrouwbaar is. Een gedragswetenschapper kan helpen om patronen en kenmerken te benoemen bij specifieke problematiek (Van Leeuwen & Geeraets, 2022).
Verdieping en onderbouwing
Ingrijpende en uiterste maatregel
Een kind van de ouders scheiden is een uiterste maatregel die alleen mag worden toegepast als dat in het belang van het kind is (Huls, 2022). Steeds meer is bekend over de gevolgen van (langdurige) uithuisplaatsingen voor kinderen. Uithuisplaatsingen, hoewel in sommige gevallen noodzakelijk, leiden vaak niet tot de gewenste verbeteringen in de ontwikkeling van het kind. Juist stabiliteit en veiligheid zijn voor kinderen belangrijk. In de praktijk kan dat tijdens een uithuisplaatsing vaak niet geboden worden (Bruning et al., 2022a).
Een uithuisplaatsing is ingrijpend en heeft grote impact op zowel ouders als kinderen. Bovendien zijn de uitkomsten bij een uithuisplaatsing onzeker. De gevolgen zijn pas achteraf zichtbaar en niet altijd van tevoren te overzien. Loopt een kind (meer) schade op doordat het thuis blijft wonen of loopt het schade op door een uithuisplaatsing? Dat stelt professionals voor een groot dilemma: ze kunnen een verkeerd besluit nemen als het kind uit huis geplaatst wordt, maar ook als ze het thuis bij de ouders laten blijven. Achteraf kan altijd blijken dat een besluit niet het juiste was. Het is daarom essentieel dat besluiten zorgvuldig worden genomen en expliciet worden onderbouwd.
Zorgvuldig beslissen
Dat betekent voor jeugdprofessionals het volgende:
- Systematisch en planmatig werken.
- Gebruikmaken van beschikbare wetenschappelijke kennis.
- Onderscheid maken tussen de informatie die ze verzamelen, hun beoordeling van die informatie en de beslissingen die zij op basis daarvan nemen.
- Conclusies en besluiten feitelijk en inzichtelijk onderbouwen.
- Een gemotiveerde belangenafweging maken waarbij het belang van het kind centraal staat.
- Samen met ouders, kind, collega’s uit andere disciplines en andere hulpverleners een beslissing nemen en deze beslissing onderbouwen.
- Oog hebben voor de mogelijke schadelijke effecten van een uithuisplaatsing, het eerdere hulpverleningstraject en de mogelijke veroorzaker van de huidige situatie.
- Verschillende scenario’s uitwerken.
- Niet overhaast te werk gaan (zolang de veiligheid van kinderen en ouders dat toestaat).
Gedeelde verklarende analyse
Om te kunnen beslissen of een uithuisplaatsing noodzakelijk is, is een gezamenlijk gedragen beeld van de situatie heel belangrijk. Het gaat dan om een beeld van wat er aan de hand is, waardoor dat komt en wat de risico- en beschermende factoren zijn op de korte en langere termijn. Daarbij is het belangrijk om ervoor te zorgen dat de zorgen, klachten en wensen worden geformuleerd samen met alle betrokkenen, zodat ouders en kinderen zich erkend, gehoord en gesteund voelen.
Een van de aanbevelingen die Jakobs et al. (2020) doen in het rapport ‘Action-learning uitstroom 24-uurszorg’ is dat een daartoe opgeleide professional tijdens de aanmelding samen met de kind en ouders een gedeelde verklarende analyse maakt die in kaart brengt hoe de problemen zijn ontstaan, welke factoren van invloed zijn op het voortbestaan van de problemen, en hoe ze onderling samenhangen. Daarbij is het belangrijk om de bevindingen van eerder ingezette interventies mee te nemen. Vervolgens wordt samen met kind en ouders bepaald wat de werkelijke hulpvraag is, van wie deze hulpvraag is en wat de gewenste doelen zijn. Ook de inzet van passende interventies is een gezamenlijk besluit. En wanneer een kind en gezin eenmaal in zorg zijn, is het belangrijk om vaste evaluatiemomenten af te spreken om gezamenlijk vast te stellen of de uitkomsten gewenst zijn en eventueel vervolgacties te formuleren. Op basis daarvan kan het nodig zijn om de gedeelde verklarende analyse bij te stellen en soms ook om andere hulp in te zetten. Ook in het artikel van Bouma et al. (2020) is aandacht voor het belang van een gedeelde verklarende analyse.
Aanvullende op bovenstaande punten beschrijven Van Leeuwen & Geeraets (2022) hoe de professional samen met opvoeders en kind systematisch van de vraagverheldering, via een gedeelde verklarende analyse tot relevante doelen en interventies komt. Aan de hand van het zevenfactorenmodel wordt het vakbekwame redeneer- en besluitvormingsproces stapsgewijs toegelicht. Het verklaringsmodel helpt de professional om samen met ouders en kind tot een gedragen plan te komen. Voor een duidelijke uitleg over de gedeelde verklarende analyse kan de Factsheet van Bureaupeers.nl gebruikt worden of de andere twee modellen in de richtlijn.
Formats voor het maken van een gedeelde verklarende analyse:
- Format holistische theorie VGCT (bekijk voor meer informatie deze Factsheet: Holistische theorie - VCGT Kennisnet).
- Format Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (afgeleid van het VGCT-format, bekijk voor meer informatie het Werkboek Jeugdhulp op Vng.nl).
- Format verklarende analyse 7-factorenmodel. Bekijk voor meer info Vakbekwaam redeneren (Bureaupeers.nl).
3.1.2. Onderzoek of hulp nodig is
Toelichting op de aanbeveling
-
Schat de balans in tussen de opvoedingscapaciteiten van de ouders en de ontwikkelingsbehoeften van het kind. Als balans ontbreekt, onderzoek de situatie en maak duidelijk onderscheid of de situatie onveilig dan wel ongewenst is. Onderzoek of en in hoeverre het sociale netwerk kan helpen deze zaken in balans te brengen en ga na welke professionele hulp nodig is.
Vijf afwegingen
Voor een zorgvuldige beoordeling of een uithuisplaatsing nodig is, is het van belang vijf afwegingen te maken. De gedeelde verklarende analyse geeft hierbij richting aan de weging en onderlinge afhankelijkheid van de kernonderdelen.
- Afweging 1: Zijn de opvoedingscapaciteiten van de ouders en de ontwikkelingsbehoeften van het kind op dit moment in balans?
- Afweging 2: Op welke wijze wordt de balans tussen opvoedingscapaciteiten en ontwikkelingsbehoeften beïnvloed door gezins- en omgevingsfactoren?
- Afweging 3: Hoe kan het sociale netwerk bijdragen aan het versterken van de balans tussen opvoedingscapaciteiten en ontwikkelingsbehoeften?
- Afweging 4: Hoe kan professionele hulp of ondersteuning bijdragen om binnen een aanvaardbare termijn de balans tussen ontwikkelingsbehoeften en opvoedingscapaciteiten voldoende te herstellen?
- Afweging 5: Is uithuisplaatsing nog te voorkomen met een gerichte interventie?
Lees hieronder meer uitleg over elk van deze vijf afwegingen.
Afweging 1: Zijn de opvoedingscapaciteiten van de ouders en de ontwikkelingsbehoeften van het kind op dit moment in balans?
In het hele beoordelingsproces staat de ontwikkeling en het belang van het kind centraal: wat heeft het kind nodig om zich te kunnen ontwikkelen tot een gezonde volwassene? Maak hierin een afweging tussen de ontwikkelingsbehoeften van het kind en de opvoedingscapaciteiten van de ouders. Deze zijn allebei gerelateerd aan de leeftijd van het kind en diens ontwikkelingsniveau op fysiek, cognitief en sociaal-emotioneel gebied.
Die balans tussen ontwikkelingsbehoeften en opvoedingscapaciteiten kan zo sterk verstoord zijn dat het nodig is om het besluit tot uithuisplaatsing te nemen. Dit kan het geval zijn bij zowel ernstige problemen in de ontwikkeling van het kind als ernstige problemen in de opvoedingscapaciteiten van de ouders – of een combinatie daarvan.
De jeugdprofessional krijgt inzicht in deze balans door antwoorden op de volgende vragen te formuleren:
- Hoe ontwikkelt het kind zich, en wat heeft het nodig om zich verder te kunnen ontwikkelen?
- Welke risico- en beschermende factoren beïnvloeden de ontwikkelingsbehoeften van het kind?
- Wat zijn de opvoedingscapaciteiten van de ouders?
- Welke risico- en beschermende factoren hebben invloed op de opvoedingscapaciteiten van de ouders?
Hieronder gaan komt elk van deze vier vragen aan bod. Ook de richtlijn Samen beslissen over hulp bespreekt instrumenten waarmee je als jeugdprofessional ontwikkelingsbehoeften en opvoedingscapaciteiten in kaart kan brengen.
1. Hoe ontwikkelt het kind zich, en wat heeft het nodig om zich verder te kunnen ontwikkelen?
Onderzoek elk aspect van de ontwikkeling van het kind, zodat je een helder beeld krijgt van diens specifieke ontwikkelingsmogelijkheden. De ontwikkelingsbehoeften van een kind hangen af van de leeftijd en het ontwikkelingsniveau. Zo gelden er allerlei ‘ontwikkelingsmijlpalen’. Houd rekening met eventuele specifieke kwetsbaarheden die een kind heeft, zoals leerproblemen of een (fysieke of verstandelijke) beperking.
Het Framework for the Assessment of Children in Need and their Families (Department of Health, 2000) onderscheidt zeven algemene dimensies rondom de ontwikkeling van het kind. Aandachtspunten binnen deze dimensies zijn kenmerken van het kind zelf én hoe het kind functioneert in termen van gedrag, ontwikkeling en emoties. Verzamel informatie over elk van deze dimensies om te kunnen beoordelen of uithuisplaatsing noodzakelijk is.
Informatie verzamelen over de ontwikkeling van het kind (Department of Health, 2000)
| Ontwikkeling van het kind |
|---|
Gezondheid en fysieke verschijning
|
Cognitieve ontwikkeling
|
Emotionele ontwikkeling en gedrag
|
Identiteit
|
Gezins- en sociale relaties
|
Sociale presentatie
|
Zelfredzaamheid
|
2. Welke risico- en beschermende factoren beïnvloeden de ontwikkelingsbehoeften van het kind?
Deze risicofactoren bij het kind doen een extra beroep op de opvoedingsvaardigheden van ouders (Ince & Kalthoff, 2020; Ten Berge et al., 2014):
- Een belaste voorgeschiedenis (bijvoorbeeld prematuur en/of laag geboortegewicht).
- Een (ernstige) ziekte of handicap.
- Gedrags- en/of ontwikkelingsproblemen, zoals hyperactiviteit, impulsiviteit en/of sterke prikkelbaarheid.
- Een moeilijk temperament.
- Een laag IQ, lage empathische vaardigheden en achterblijvende taalontwikkeling.
- Ingrijpende gebeurtenissen, zoals ziekenhuisopname of verlies van een ouder.
- Onveilige gehechtheid aan de ouder (zie verdieping/onderbouwing ‘Hechting’).
De volgende beschermende factoren dragen bij aan een positieve ontwikkeling van het kind en bieden tegenwicht aan de risico’s waaraan het kind wordt blootgesteld (Ince et al., 2018; Ten Berge et al., 2014):
- Zelfwaardering.
- Ego-veerkracht (stressresistentie).
- Bovengemiddelde intelligentie.
- Aantrekkelijk uiterlijk.
- Makkelijk temperament.
- Goede interpersoonlijke vaardigheden (sociale competentie).
- Steun van een volwassene die voor het kind belangrijk is.
- Bereidheid en vermogen om te veranderen.
- Sociale binding met de directe omgeving (gezin, school, wijk etc.).
- Kansen op betrokkenheid in verbanden waar het kind deel van uitmaakt (familie, school, gemeenschap).
- Opgroeien in een omgeving met prosociale normen.
- Erkenning en waardering voor positief gedrag.
- Constructieve tijdsbesteding, zoals sport, werk of buitenschoolse activiteiten.
- Cognitieve vaardigheden.
- Schoolmotivatie.
- Positieve identiteit van het kind zelf.
- Veilige gehechtheid aan de ouder (zie verdieping/onderbouwing ‘Hechting’).
3. Wat zijn de opvoedingscapaciteiten van de ouders?
Hierbij gaat het om het vermogen van ouders om adequaat in te gaan op de ontwikkelingsbehoeften van hun kind, en om hun vermogen zich aan te passen aan de veranderende behoeften van hun kind. De volgende factoren zijn onderdeel van deze capaciteit bij ouders:
- De manier waarop zij reageren op het gedrag en de behoeften van het kind, en welke problemen zij hierbij ervaren.
- Het effect dat het kind op hen heeft.
- De kwaliteit van de ouder-kindrelatie.
- Begrip van de ontwikkelingsbehoeften en ontwikkeling van hun kind.
- Begrip van opvoedingsvaardigheden en het belang daarvan voor de ontwikkeling van een kind.
- Vermogen om anders op hun kind te reageren als hun kind andere ontwikkelingsbehoeften krijgt.
Het Framework (Department of Health, 2000) noemt zes dimensies waarop de opvoedingscapaciteiten van ouders in kaart te brengen zijn. Het gaat daarbij niet alleen om wat ouders weten en kunnen, maar ook (vooral) om de manier waarop zij dit in de praktijk laten zien. Verzamel informatie over elk van deze dimensies om te kunnen beoordelen of uithuisplaatsing noodzakelijk is.
Informatie verzamelen over de opvoedingscapaciteiten van ouders (Department of Health, 2000)
| Opvoedingscapaciteiten ouders |
|---|
Basale verzorging
|
Creëren van veiligheid
|
Emotionele warmte
|
Stimuleren
|
Regels en grenzen
|
Stabiliteit
|
4. Welke risico- en beschermende factoren hebben invloed op de opvoedingscapaciteiten van de ouders?
Hieronder staat een lijst met risicofactoren voor de opvoedingscapaciteiten van de ouders en de ontwikkeling van het kind (Ince & Kalthoff, 2020; Ten Berge et al., 2014). Onderzoek als professional in hoeverre deze van invloed zijn op het opvoedend handelen van de ouders.
- Middelenmisbruik/verslavingsproblematiek.
- Psychische/psychiatrische ziekte of een lichamelijke beperking.
- Een verstandelijke beperking.
- Gebrek aan gevoel van verantwoordelijkheid of aan medewerking van ouders.
- Een problematische partnerrelatie, o.a. veel conflicten, huiselijk geweld en instabiliteit in relaties (veel wisselende relaties).
- Fysiek/emotioneel niet beschikbaar zijn voor het kind, bijvoorbeeld omdat de ouder in beslag wordt genomen door eigen problematiek of door ziekte (langdurige opname, fysieke beperkingen).
- Stress door schulden en/of werkloosheid.
- Op jonge leeftijd (jonger dan 18 jaar) ouder geworden.
- Problematische levensgeschiedenis, zoals zelf slachtoffer geweest zijn van kindermishandeling.
- Antisociaal gedrag vertonen, zelf geweld gebruiken tegen personen.
- Ontbrekende steun van vrienden of familie.
Naast risicofactoren zijn er ook beschermende factoren. Deze geven ouders een zekere mate van veerkracht, ook wanneer zij met veel problemen kampen. Dit zijn mogelijke beschermende factoren (Ince & Kalthoff, 2020; Ten Berge et al., 2014):
- Een gevoel van competentie en draagkracht.
- Een positief zelfbeeld.
- Een ondersteunende partner.
- Eigen jeugdervaringen kunnen hanteren.
- Positieve jeugdervaringen.
- Steun kunnen vragen/profiteren van steun.
- Emotionele beschikbaarheid.
- Flexibiliteit.
- Bereidheid en vermogen om te veranderen.
Hebben de risicofactoren in het gezin een grotere invloed in het dagelijks functioneren dan de beschermende factoren? Dan zullen ouders minder goed een verzorgings- en opvoedingssituatie kunnen bieden die nodig is voor een evenwichtige ontwikkeling van het kind.
Afweging 2: Op welke wijze wordt de balans tussen opvoedingscapaciteiten en ontwikkelingsbehoeften beïnvloed door gezins- en omgevingsfactoren?
Een kind verzorgen en opvoeden gebeurt niet in een vacuüm. Er spelen allerlei gezins- en omgevingsfactoren een rol. En die factoren kunnen zowel stabiliserend als destabiliserend werken op de balans tussen opvoedingscapaciteiten en ontwikkelingsbehoeften. Stabiliserend houdt in dat het gezin blijft functioneren ondanks veel of ernstige problemen. Een betrokken en actief sociaal netwerk kan bijvoorbeeld een stabiliserende functie hebben. Let daarom op zulke stabiliserende factoren als je een uithuisplaatsing overweegt. Want het kan nodig zijn om interventies in te zetten om te zorgen dat deze stabiliserende factoren standhouden.
Zijn er destabiliserende factoren die de balans tussen opvoedingscapaciteiten en ontwikkelingsbehoeften dreigen te verstoren? Dan kan het nodig zijn om interventies in te zetten. Hiermee valt mogelijk te voorkomen dat de balans verstoord raakt en een uithuisplaatsing nodig wordt.
Dit zijn enkele voorbeelden van destabiliserende factoren (Bron: Ince & Kalthoff, 2020; Ten Berge et al., 2014):
- Een eenoudergezin, stiefgezin, groot gezin.
- Veel conflicten.
- Huiselijk geweld.
- Een instabiel, ongeregeld leven.
- Materiële/financiële problemen (werkloosheid, huisvesting).
- Ingrijpende levensgebeurtenissen.
- Een sociaal isolement, sociale uitsluiting of lage sociale cohesie in de buurt.
Het Framework (Department of Health, 2000) noemt zeven dimensies met betrekking tot het gezin en de omgeving. Verzamel informatie over elk van deze dimensies om te kunnen beoordelen of uithuisplaatsing noodzakelijk is.
Informatie verzamelen over gezins- en omgevingsfactoren (Department of Health, 2000)
| Gezins- en omgevingsfactoren |
|---|
1. Gezinsgeschiedenis en -functioneren
|
2. Familie
|
3. Woning Zijn in de accommodatie basisfaciliteiten aanwezig? En voorzieningen die passen bij de leeftijd en de ontwikkeling van het kind en andere huisgenoten? Denk aan interieur en exterieur van het huis en directe omgeving, inclusief de aanwezigheid van gas, water, elektra, kookfaciliteiten, slaapruimte, netheid, hygiëne en veiligheid en de invloed daarvan op het opvoeden van het kind. |
4. Werk
|
5. Inkomsten Is er voldoende geld om in de behoeften van het kind en het gezin te voorzien? |
6. Sociale integratie van het gezin
|
7. Gemeenschapsbronnen Welke faciliteiten en diensten zijn er in de buurt? Denk aan universele diensten van primaire gezondheidszorg, dagopvang en scholen, transport, winkels, vrijetijdsactiviteiten en plekken voor religieuze samenkomsten? Het gaat om zowel de beschikbaarheid als het niveau van de voorzieningen en de invloed daarvan op het gezin. |
Afweging 3: Hoe kan het sociale netwerk bijdragen aan het versterken van de balans tussen opvoedingscapaciteiten en ontwikkelingsbehoeften?
Bij deze afweging gaat het er vooral om dat je als jeugdprofessional beoordeelt welke rol het sociale netwerk (familie, vrienden en kennissen) in het gezin speelt of kan spelen. Het kan hier gaan om het netwerk van het kind en/of dat van de ouders. Het sociale netwerk kan voor ouders en kind een belangrijke bron zijn van praktische en emotionele steun. Wanneer ouders en kind een beroep kunnen doen op mensen in hun omgeving, loopt stress minder hoog op. Ook kan het sociale netwerk een rol spelen in het vergroten van de veiligheid van het kind. Evenals bij het maken van een verklarende analyse en een hulpverleningsplan.
Er zijn allerlei methoden om het sociale netwerk in kaart te brengen. Zoals Sociale netwerkstrategieën (SONESTRA), Eigen Kracht-conferenties en familienetwerkberaden. Daarnaast zijn er initiatieven die je kunt benutten om een sociaal netwerk op te bouwen. Denk aan buddysystemen, buurtmaatjes, steungezinnen en burgerinitiatieven. Meer informatie is ook te vinden in het Werkboek Sociale Steun en in de publicatie De kracht van verbinding en bij Informele steun versterken.
Afweging 4: Hoe kan professionele hulp of ondersteuning bijdragen om binnen een aanvaardbare termijn de balans tussen ontwikkelingsbehoeften en opvoedingscapaciteiten voldoende te herstellen?
Bij deze afweging gaat het om de beoordeling of er met professionele hulp iets aan de opvoedingssituatie te veranderen valt. Die beoordeling is belangrijk voor de beslissing of het zin heeft een interventie thuis te doen om een uithuisplaatsing te voorkomen. De vraag is hierbij: in hoeverre ‘kunnen’ (veranderingsmogelijkheden) en ‘willen’ (veranderingsbereidheid) ouders en kind binnen een aanvaardbare termijn veranderen, zodat het kind veilig kan opgroeien en zich optimaal kan ontwikkelen?
Om deze vraag te beantwoorden, verzamel je informatie over de effecten van eerdere hulp en eerder genomen maatregelen. Beoordeel in hoeverre de veiligheid en ontwikkelkansen van het kind erop vooruit zijn gegaan en waardoor precies. Onderzocht daarnaast in hoeverre de vaardigheden van ouders verbeterd zijn, en of je invloed kunt hebben op de bereidheid van ouders om problemen aan te pakken en profijt van de hulp te hebben. Voor het kind is een veilige plek om te wonen een voorwaarde voor de hulp: zonder een veilige plek kan er niet aan de problemen gewerkt worden.
Afweging 5. Is uithuisplaatsing nog te voorkomen met een gerichte interventie?
Is er in het gezin een ernstig verstoorde balans tussen opvoedingscapaciteiten en ontwikkelingsbehoeften, ga dan altijd na of met intensieve hulp een uithuisplaatsing nog te voorkomen is. Want een uithuisplaatsing is het laatste redmiddel. Voordat je oordeelt over de noodzaak van een uithuisplaatsing, moet je dus zorgvuldig afwegen of álle mogelijkheden voor hulp en ondersteuning zijn benut. Daarom is het nodig dat je goed op de hoogte bent van welke interventies er zijn om uithuisplaatsing te voorkomen.
Verdieping en onderbouwing
Verdieping bij afweging 1
Wat betreft de problemen bij het kind kunnen er onder meer deze redenen zijn voor uithuisplaatsing (Harder et al., 2020a):
- Ernstige emotionele en gedragsproblemen.
- Gevaarlijk of bedreigend gedrag van het kind richting gezinsleden.
- Verminderd contact met de realiteit (psychose, zelfbeschadiging en/of neiging of poging tot suïcide).
Zulke ernstige problemen zijn voor ouders vaak niet te hanteren, zelfs niet als zij beschikken over zeer goede opvoedingscapaciteiten en beschermende factoren.
Als het gaat om problemen in de opvoeding, kunnen onder andere de volgende problemen een reden zijn voor uithuisplaatsing (Harder et al, 2020a):
- Ernstige en langdurige kindermishandeling of een hoog risico op kindermishandeling.
- Een (ernstig) tekort aan opvoedingsvaardigheden.
- Ernstige onveiligheid in de ouder-kindrelatie (onveilige of gedesorganiseerde gehechtheid).
In veel situaties gaan problemen bij het kind, gebrekkige opvoedingscapaciteiten van ouders en een onveilige woon-/leefomgeving hand in hand. Daardoor kan een uithuisplaatsing een noodzakelijke stap zijn om de ontwikkeling van het kind te bevorderen.
De richtlijn Samen beslissen over hulp noemt instrumenten om de ontwikkelingsbehoeften en opvoedingscapaciteiten in kaart te brengen. Daarnaast helpt deze richtlijn ook in te schatten of er sprake is van (een risico op) kindermishandeling. Samen beslissen zorgt er ook voor dat een besluit beter aansluit bij de hulpvraag en wensen van kind en ouders, wat de effectiviteit van de geboden hulp vergroot. Er worden dus zo veel mogelijk afwegingen gemaakt, door de ouders, betrokken hulpverleners en het netwerk, waarbij ook collega’s vanuit andere disciplines betrokken worden.
Hechting
Voor de ontwikkeling van kinderen is het belangrijk dat zij zich kunnen hechten aan hun ouders en/of andere belangrijke volwassenen. Een veilige hechtingsrelatie is gunstiger voor de ontwikkeling dan een onveilige gehechtheidsrelatie. Dit betekent overigens niet dat onveilige gehechtheid per se leidt tot problemen in de ontwikkeling. Wel is bekend dat gedesorganiseerde gehechtheid tot een zeer problematische ontwikkeling leidt. Bij deze vorm van gehechtheid ontwikkelt het kind geen samenhangende hechtingsrelatie, vaak als gevolg van een zeer bedreigende en onvoorspelbare opvoeder.
De hechtingsrelatie is een aspect van de ouder-kindrelatie. De kwaliteit van de hechtingsrelatie staat dus niet gelijk aan de kwaliteit van de ouder-kindrelatie. Hoewel sommige kinderen onveilig gehecht zijn aan hun ouders, kunnen ouders op andere aspecten van de ouder-kindrelatie wel degelijk positieve invloed hebben (Forslund et al., 2022).
De hechtingsrelatie tussen ouders en kinderen speelt een rol bij de beslissing over uithuisplaatsing en terugplaatsing; maar dit kan nooit de hoofdreden zijn voor een uithuisplaatsing of het weigeren van een terugplaatsing. Een veilige gehechtheid is te zien als beschermende factor, en een onveilige gehechtheid als een risicofactor. Als er een onveilige hechtingsrelatie gesignaleerd wordt, is het belangrijk om hulpverlening in te zetten voor ouders en kind gericht op het versterken van de hechtingsrelatie. Meer informatie lees je in de richtlijn Problematische gehechtheid.
Verdieping bij afweging 4
Dit zijn mogelijke redenen om te beslissen tot uithuisplaatsing:
- De verzorging en opvoeding van het kind zitten in de knel of er is onderzoek nodig naar de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van het kind.
- Er bestaat een gerechtvaardigde en onderbouwde verwachting dat ambulante hulp onvoldoende verandering brengt, waardoor gevaar voor de veiligheid en ontwikkeling van het kind blijft bestaan of zelfs toeneemt.
- Ouders zijn niet bereid of in staat om mee te werken, of ze laten niet zien dat ze zich verantwoordelijk voelen voor de situatie en er blijven onverminderd ernstige zorgen bestaan.
- In geval van mishandeling door een ouder blijkt de niet-mishandelende ouder niet in staat het kind te beschermen.
- Er is een aantoonbaar risico op ontvoering naar of achterlating in het buitenland.
- Er is een aantoonbaar risico op (seksuele) uitbuiting of mensenhandel.
- Er is een aantoonbaar risico op eerwraak.
- Ouders en/of het kind zijn betrokken bij een criminele organisatie/criminele activiteiten.
- Ouders zijn onberekenbaar door middelengebruik (alcohol, drugs).
- Ouders bevinden zich in detentie of geslotenheid.
Veranderingsmogelijkheden
In hoeverre ouders in staat zijn om blijvend veranderingen te realiseren, hangt onder meer af van hun functioneren als persoon en hun mogelijkheden om zich te kunnen richten op hun kind en diens behoeften. In hoeverre een kind in staat is om zich blijvend te ontwikkelen, hangt onder meer af van het inzicht dat het heeft in diens eigen functioneren.
De professional kan zich bijvoorbeeld de volgende vragen stellen:
- Begrijpen, herkennen en erkennen de ouders de aard en ernst van de opvoedingsproblemen, persoonlijke problemen en andere factoren die bedreigend zijn voor het kind?
- Begrijpen, herkennen en erkennen de ouders de gevolgen van de opvoedingsproblemen voor het kind op korte en/of lange termijn (bijvoorbeeld de schade die bij het kind is of dreigt te ontstaan door de kindermishandeling)? Nemen zij daar ook verantwoordelijkheid voor?
- Hebben de ouders persoonlijke problemen of beperkingen die de kans op verbetering verkleinen?
- Begrijpt, herkent en erkent het kind welke problemen het heeft en welke invloed die hebben op hun omgeving? En neemt het kind daar verantwoordelijkheid voor?
- Heeft het kind persoonlijke problemen of beperkingen die de kans op verbetering verkleinen?
- Hebben ouders en kind van eerdere hulp (blijvend) geprofiteerd?
Ouders of kinderen die kampen met ernstige problemen (zoals ernstige psychiatrische problemen, ernstige verslavingsproblemen of een verstandelijke beperking) hebben vaak een beperkte mogelijkheid tot leren en veranderen. Veranderingsmogelijkheden of -onmogelijkheden kunnen ook blijken uit de resultaten van eerdere hulp en of het gelukt is een samenwerkingsrelatie met het gezin aan te gaan. Aanwijzingen voor gebrekkige veranderingsmogelijkheden zijn dat er veel eerdere hulp is geboden zonder blijvend effect, of dat ouders herhaaldelijk niet reageren op afspraken of niet komen opdagen.
Veranderingsbereidheid
Gezinnen zijn bij de start van de hulpverlening niet altijd bereid om te veranderen. Zeker niet als anderen zich zorgen maken over mogelijke onveiligheid in hun gezin. Veranderingsbereidheid blijkt uit uitspraken die ouders en kind doen. Vier typen uitspraken geven aan dat ouders en kind bereid zijn te veranderen (Miller & Rollnick, 2002):
- Ze benoemen de nadelen van de huidige situatie (bijvoorbeeld zorgen over de situatie).
- Ze noemen voordelen van verandering.
- Ze tonen optimisme over verandering (zeggen bijvoorbeeld vertrouwen te hebben in de eigen veranderingsmogelijkheden).
- Ze tonen de intentie om te veranderen (zeggen bijvoorbeeld te verlangen om te veranderen).
Het ontbreken van veranderingsbereidheid blijkt hieruit:
- Ouders of kind willen geen bemoeienis van hulpverleners (meer).
- Ouders of kind wijzen een noodzakelijk geacht hulpaanbod af.
- Ouders of kind weigeren om te veranderen, bijvoorbeeld door aangeleerde vaardigheden niet in de praktijk te brengen.
Als een ouder of kind hulp weigert of afbreekt, dan wil dat overigens niet zeggen dat iemand niet gemotiveerd is. Er kan ook iets anders achter zitten, zoals ontevredenheid met de geboden hulp of hulpverlener. Achterhaal daarom altijd de reden van de weigering.
Bereidheid om te veranderen is ook geen vaststaand gegeven. En die bereidheid kan tijdens het hulpverleningsproces in positieve of negatieve zin veranderen. Zo kan weerstand tijdens de interventie een signaal zijn dat de professional te hard van stapel loopt. Ook is het mogelijk dat ouders of kind wel willen veranderen, maar het idee hebben dat ze het niet kúnnen, en zich daarom verzetten tegen een interventievoorstel. Je doet er goed aan om dit zorgvuldig uit te vragen. Je kunt de veranderingsbereidheid stimuleren met de inzet van gesprekstechnieken uit de motiverende gespreksvoering en met oplossingsgerichte therapie. Zulke technieken kunnen ouders en kind helpen om zich open te stellen voor de interventie. Ook kun je hiermee misschien factoren ontdekken die hen juist belemmeren om te veranderen.
Welke rol mogen en kunnen ouders en kind spelen in de besluitvorming over uithuisplaatsing en terugplaatsing?
Aanbeveling
3.2.1. Samen met ouders en kind beslissen
Toelichting op de aanbeveling
-
Beoordeel de noodzaak tot een uithuisplaatsing zo veel mogelijk samen met ouders en kind en laat je daarbij adviseren door deskundige collega’s, waar nodig ook van buiten de organisatie. Bij het besluit moet een gedragswetenschapper betrokken zijn. Voor praten met een kind geldt geen leeftijdsgrens. Wel moet aan de mening van het kind het gewicht worden toegekend dat past bij zijn capaciteiten. Maak bij de advisering door collega’s gebruik van een gestructureerd format, om valkuilen (zoals tunnelvisie) te voorkomen.
Het is niet alleen van belang om erg zorgvuldig te beslissen tot een uithuisplaatsing, maar ook om dit samen met ouders en kind te doen (Bahlmann, 2020). Praat dus ook met ouders en kind samen, en ook altijd apart met het kind. Zorg ervoor dat zij in vertrouwen hun verhaal kunnen doen. Samen beslissen leidt tot een meer kritisch proces, doordat ouders en kind professionals kunnen vragen naar hun overwegingen. Samen beslissen zorgt ook dat een besluit beter aansluit bij de hulpvraag en wensen van kind en ouders, en dat maakt de hulp effectiever.
Samen met het kind beslissen
De Jeugdwet (2015) gaat in op de hoe kinderen in bepaalde leeftijdsgroepen bij de besluitvorming betrokken moeten zijn. Maar het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) is leidend. Dit verdrag stelt dat elk kind het recht heeft hun mening te geven over alle dingen die hen betreffen. Professionals horen daarbij een passend belang te hechten aan die mening, afhankelijk van de capaciteiten van het kind (VN-Kinderrechtenverdrag, art. 12, Bruning et al., 2021; Steenbakkers et al., 2022). Voor het betrekken van kinderen geldt dus geen minimumleeftijd: Vanaf de leeftijd van zestien jaar hebben jongeren het recht te kiezen met welke zorg zij instemmen.
In de praktijk blijkt overigens dat kinderen lang niet altijd betrokken worden in de besluitvorming (NJi, 2022), terwijl zij over die besluitvorming vaak heel duidelijke ideeën hebben. Ze vinden dat zij niet goed geïnformeerd worden over de overwegingen van de jeugdprofessional.
Participatie van kinderen is pas betekenisvol als zij het gevoel hebben echt serieus te zijn genomen. Om die betekenisvolle participatie te bereiken, biedt het VN-Kinderrechtenverdrag vijf stappen die je als jeugdprofessional kunt volgen:
Voldoende toegang tot begrijpelijke informatie.
- Gehoord worden.
- Serieus genomen worden.
- Terugkoppeling krijgen over de beslissing die is genomen.
- De mogelijkheid krijgen om te klagen over de beslissing.
Let ook op de verantwoordelijkheid die een kind kan voelen voor het welzijn van zijn ouders en eventuele broers en zussen in het gezin parentificatie. Mogelijk durft een kind hierdoor niet vrijuit te spreken over de eigen wensen. Wees je hier als jeugdprofessional bewust van en houd er rekening mee. Meer hierover staat in de richtlijn Samen beslissen over hulp.
Samen beslissen in gedwongen kader
Bij een gedwongen uithuisplaatsing kan het ingewikkeld zijn om samen te beslissen. Ouders kunnen slechte ervaringen hebben opgedaan, waardoor ze minder vertrouwen hebben in de hulpverlening. Neem daarom de tijd en probeer om vertrouwen op te bouwen. Daarnaast geldt bij het gedwongen kader andere wet- en regelgeving dan in het vrijwillige kader. Meer informatie hierover en over methoden die kunnen helpen bij beslissingen in het gedwongen kader, staan in de richtlijn Samen beslissen over hulp.
Dit zijn enkele aandachtspunten:
- Draag zelf de verantwoordelijkheid voor een beslissing als dit voor ouders en kind te moeilijk blijkt.
- Geef kind en ouders de gelegenheid hun mening, ervaringen en afwegingen te delen. Neem deze mee in de besluitvorming. Leg vast hoe is omgegaan met de belangen van het kind, en wat de afwegingen waren.
- Gebruik motiverende gespreksvoering en oplossingsgerichte gesprekstechnieken om ouders en kind te stimuleren tot gezamenlijke beslissingen. Deze technieken helpen je om expliciet te maken wat ouders en kind belangrijk vinden, welke problemen zij ervaren en welke mogelijke oplossingen zij zien.
- Leg ouders en kind altijd helder uit wat de conclusies zijn van de gedeelde verklarende analyse over de problemen in de thuissituatie. Stel met ouders en kind heldere doelen op om een uithuisplaatsing te voorkomen dan wel op te heffen.
- Informeer ouders en kinderen goed over de verschillende hulpmogelijkheden en de mogelijke voor- en nadelen hiervan. Zodat zij samen met jou zorgvuldig kunnen afwegen welke hulp het beste aansluit bij hun vraag en behoeften. Zet eventueel ervaringsdeskundigen in. Zij kunnen een mentor zijn voor de ouders: ze kunnen hen informeren over de mogelijkheden voor hulp, en ze kunnen hen steunen in het contact met hulpverleners.
Verken samen met ouders en kind welke rol het sociale netwerk kan hebben bij de aanpak van de problemen. Het sociale netwerk kan bijvoorbeeld netwerkpleegzorg of praktische dan wel emotionele steun bieden, voor of tijdens een uithuisplaatsing, of na terugplaatsing. Zet eventueel een familienetwerkberaad of Eigen Kracht-conferentie in. De richtlijn Samen beslissen over hulp gaat hier verder op in.
- Willen of kunnen ouders en/of kind niet meewerken, neem dan vanuit de gedeelde verklarende analyse een onderbouwde beslissing en leg ouders en kind uit waarom die beslissing zo genomen wordt en welk doel dit dient. Leg eerst helder uit welke veranderingen je in het gezin wilt zien, en onder welke voorwaarden ouders en kind kunnen meebeslissen. Help ouders in te zien wat hun verantwoordelijkheid is om voldoende veiligheid voor hun kind te creëren. Leg afspraken met ouders en kind samen vast, zowel mondeling als schriftelijk, in voor het gezin toegankelijke taal.
- Ouders en kinderen met een (licht) verstandelijke beperking hebben recht op eenzelfde behandeling op maat, net als andere ouders en kinderen. Houd daarom rekening met deze cognitieve beperking, zodat ouders en kind beschikken over de informatie die zij nodig hebben om te kunnen meedoen in de besluitvorming. Dit vraagt speciale communicatieve vaardigheden. Kijk voor meer informatie op de website van het Landelijk Kenniscentrum LVB.
- Een gezinssituatie kan heel complex zijn door psychiatrische problematiek bij de ouders en/of een lastige scheiding. Houd hier rekening mee. Is in de relatie van ouders de onveiligheid zo groot dat je als jeugdprofessional vast dreigt te lopen? Dan vraagt dit om specifieke expertise en een zorgvuldige analyse van de veiligheid in het gezin. Zie ook de richtlijn Scheiding.
- Bij een onvrijwillige uithuisplaatsing zit er vaak enige tijd tussen het uitspreken van de beslissing door een jeugdbeschermer, de toetsing bij de rechter en de daadwerkelijke uithuisplaatsing. In deze periode van grote onzekerheid bij ouders en kinderen kunnen boosheid en verdriet ontstaan, die weer kunnen leiden tot een verdere verslechtering van de thuissituatie. Iets om rekening mee te houden als jeugdprofessional.
Advisering door het team
Beslissen over een uithuis- of terugplaatsing vraagt om professionele expertise. Beslis hier altijd over in samenwerking met deskundige collega’s en een gedragswetenschapper (master of postmaster). Bespreek met elkaar de overwegingen. Cruciaal is dat de collega’s en gedragswetenschapper jou als verantwoordelijke jeugdprofessional kritisch bevragen over je overwegingen. En dat ze met je meedenken over alternatieven en over de voor- en nadelen van verschillende opties.
Voldoende collegiaal overleg van hoge kwaliteit en de analytische vaardigheden van de gedragswetenschapper kunnen voorkomen dat hulpverleners met lage beslisdrempels vaker beslissen tot uithuisplaatsing en dat jeugdprofessionals met weinig werkervaring, gelet op de belangen van het kind, minder goede beslissingen nemen over uithuisplaatsing (Bartelink, 2018). Ook voorkomt dit dat beslissingen op basis van de persoonlijke voorkeuren van professionals genomen worden (Bartelink, 2018; Harder et al., 2020a).
Aanbevelingen om samen met ouders en kind te beslissen
- Praat zowel met de ouders alleen, als met het kind alleen, als met ouders en kind samen. Zorg ervoor dat zij in vertrouwen hun verhaal kunnen doen.
- Let bij een uithuisplaatsing op de verantwoordelijkheid die een kind kan voelen voor het welzijn van hun ouders en eventuele broers en zussen in het gezin (parentificatie).
- Als ouders en kind het moeilijk vinden om te beslissen, geef ze dan in ieder geval de gelegenheid hun mening te geven en neem deze mee in de besluitvorming. Volg hierbij de vijf stappen voor betekenisvolle participatie uit het VN-Kinderrechtenverdrag, art. 12:
- Voldoende toegang tot begrijpelijke informatie.
- Gehoord worden.
- Serieus genomen worden.
- Terugkoppeling krijgen over de beslissing die is genomen.
- De mogelijkheid krijgen om te klagen over de beslissing.
- Leg ouders en kind altijd uit wat de conclusies zijn van het onderzoek naar de problemen in de thuissituatie. Stel samen met hen heldere doelen op, gericht op de terugkeer van het kind naar huis. Schrijf de afspraken op in bewoordingen die voor het gezin te begrijpen zijn.
- Informeer ouders en kind over de verschillende hulpmogelijkheden en de mogelijke voor- en nadelen. Zo kunnen zij samen met jou zorgvuldig afwegen welke hulp het beste aansluit bij hun vraag en behoeften.
- Zet eventueel ervaringsdeskundigen in. Zij kunnen een mentor zijn voor de ouders of het kind, hen informeren over de mogelijkheden voor hulp en hen steunen in het contact met de hulpverleners.
- Verken samen met ouders en kind welke rol hun sociale netwerk kan hebben in de aanpak van problemen. Het sociale netwerk kan bijvoorbeeld netwerkpleegzorg of praktische dan wel emotionele steun bieden, voor of tijdens een uithuisplaatsing, of na terugplaatsing.
- Houd in de communicatie met het gezin rekening met een verstandelijke of psychische beperking van ouders of kind, een anderstalige achtergrond, of een audio- of visuele handicap.
Verdieping en onderbouwing
Bij de beslissing over een uithuisplaatsing moeten altijd ouders en kind worden betrokken. Daarnaast is het ook van belang dat je als jeugdprofessional ook andere professionals betrekt bij zo’n ingrijpende beslissing met een grote en persoonlijke impact voor kinderen en ouders (Bartelink, 2018; Bartelink et al., 2019). Jeugdprofessionals maken namelijk hun eigen afwegingen over de noodzaak van een uithuisplaatsing. Deze overwegingen zijn niet altijd transparant en mogelijk zelfs gekleurd door de voorkeuren van de professional (Bartelink et al., 2019). Zie ook de richtlijn Samen beslissen over hulp.
Uit het onderzoek van Bartelink et al. (2019) blijkt dat uitvoerende professionals het belangrijk vinden dat besluiten zoals uithuisplaatsing altijd in een team worden genomen. Want dit draagt volgens hen sterk bij aan een grotere overeenstemming tussen collega’s en aan de kwaliteit van de besluitvorming. Uit de casestudy van Lensink (2018) naar professionalfactoren en organisatiefactoren die een rol spelen bij beslissingen over het uithuisplaatsen van onder toezicht gestelde kinderen, blijkt onder meer dat de werkervaring van jeugdbeschermers van invloed is op de kwaliteit van de beslissing over een uithuisplaatsing. Werkervaring leidt tot relevante kennis en vaardigheden, waardoor zij beter worden in het nemen van beslissingen die in het belang van een kind zijn. Eén van de aanbevelingen is om te zorgen voor voldoende collegiaal overleg van hoge kwaliteit om daarmee te voorkomen dat jeugdbeschermers met lage beslisdrempels vaker een uithuisplaatsing overwegen en dat jeugdbeschermers met weinig werkervaring kwalitatief minder goede beslissingen nemen over uithuisplaatsing in termen van de belangen van een kind.
Welke afwegingen en criteria zijn van belang om te beslissen waar een kind het beste geplaatst kan worden?
Aanbevelingen
3.3.1. Plaats een kind bij voorkeur op een ‘zo thuis mogelijke’ plek
Toelichting op de aanbevelingen
-
Plaats een kind bij voorkeur op een ‘zo thuis mogelijke’ plek in een gezinssituatie, zoals bij de eigen familie, een pleeggezin of een gezinshuis. Bepaal bij ernstige gedrags- en ontwikkelingsproblemen van een kind, vanuit een gedeelde verklarende analyse, wat kind en opvoeders extra nodig hebben aan ondersteuning. Soms is een tijdelijke plaatsing in een residentiële leef- of behandelgroep noodzakelijk.
-
Evalueer periodiek de voortgang van de hulpverlening en de uithuisplaatsing, en leg de uitkomsten hiervan schriftelijk vast in een plan van aanpak. Houd het perspectief op de lange termijn van het kind voor ogen.
-
Zorg voor herstel en behoud van contact tussen ouder en kind direct na de uithuisplaatsing. Overleg ook met het kind over de invulling van het contact met de ouders. Blijf steeds vragen welke behoefte de ouders en het kind hierin hebben.
-
Zorg voor tijdige inzet van de gewenste hulp en spreek af welke jeugdprofessional de regie heeft over de ingezette hulp.
Zo thuis mogelijk opgroeien
Bij een uithuisplaatsing zijn er diverse mogelijkheden:
- Pleegzorg binnen de eigen familie, in het netwerk of een bestandsgezin.
- Deeltijd pleegzorg.
- Gezinshuis.
- Residentiële leef- of behandelgroep.
Is het besluit tot een uithuisplaatsing genomen, dan zoek je als jeugdprofessional in nauw overleg met de ouders een plek waar het kind ‘zo thuis mogelijk’ kan opgroeien. Tegelijk houd je vanaf het begin de mogelijkheid open dat het kind later weer thuis kan gaan wonen. Je hebt dus altijd het langetermijnperspectief voor ogen.
‘Zo thuis mogelijk opgroeien’ houdt het volgende in:
- Het kind verblijft bij voorkeur in een gezinssetting (binnen de eigen familie, een pleeggezin of gezinshuis). Want een zo normaal mogelijke opvoedingssituatie biedt de meeste kans op een gezonde ontwikkeling. Vooral jonge kinderen hebben meer baat bij een pleegzorgplaatsing dan bij een residentiële plaatsing. De kleinschalige gezinssetting lijkt betere mogelijkheden te geven voor hechting en een individuele benadering.
- Het kind groeit zo dicht mogelijk bij (t)huis op, blijft naar de eigen school gaan en kan meedoen aan maatschappelijke activiteiten (hobby, sport, bijbaan).
- Het kind blijft contact houden met andere belangrijke betrokkenen (familie en vrienden).
- De ouders blijven zoveel mogelijk aanwezig in het leven van hun kind en krijgen de mogelijkheid om mee te beslissen over zaken die hun kind aangaan.
- De ouders worden uitgenodigd bij verjaardagen, voor een dagje uit, voor het bijwonen van een schoolvoorstelling, om samen met het kind kleding te kopen, om naar de kapper gaan, et cetera.
- Het kind groeit zoveel mogelijk samen op met broers en zussen en/of blijft contact met hen houden.
Dit vraagt van pleegouders (of andere opvoeders) en ouders een goede samenwerking en afstemming over rollen en taken.
Residentiële setting: de laatste optie
Het is niet altijd mogelijk om een kind in een pleeggezin of gezinshuis te plaatsen. Als een kind ernstige gedrags- en ontwikkelingsproblemen heeft, kun je vanuit een gedeelde verklarende analyse bepalen wat het kind en/of pleeggezin aan extra ondersteuning nodig heeft. Soms kan plaatsing in een residentiële leef- of behandelgroep nodig zijn. Wel zou dit de laatste optie moeten zijn, omdat dit verblijf ook negatieve effecten kan hebben. Een kind verblijft daarom altijd maar kort in een residentiële instelling, terwijl intussen wordt gewerkt aan terugplaatsing of een langdurige uithuisplaatsing in een pleeggezin of gezinshuis.
Is plaatsing in een residentiële setting onvermijdelijk, dan is het goed om:
- in te zetten op een nauwe samenwerking met de ouders en het sociale netwerk;
- te zorgen dat de residentiële zorg voldoet aan de kwaliteitsstandaarden;
- intensieve gezinsgerichte interventies toe te passen.
(Bron: Gutterswijk et al., 2020; Leloux-Opmeer, 2018)
Plaats het kind bij voorkeur binnen de regio. Zo kan het zoveel mogelijk in de vertrouwde omgeving blijven, naar dezelfde school gaan en contact houden met klasgenoten en vrienden.
Beslissen waar het kind geplaatst wordt
Om te beslissen waar een kind het beste geplaatst kan worden, stel je jezelf als jeugdprofessional de volgende vragen:
- Heeft het kind gedrags- of ontwikkelingsproblemen?
- Zijn de gedragsproblemen ernstig?
- Welke risicofactoren belemmeren een mogelijk functioneren in een gezinssetting?
- Is er in de familie of het sociaal netwerk een gezin beschikbaar dat het kind voldoende veiligheid kan bieden en waarvan de mogelijke pleegouders voldoende pedagogisch zijn toegerust?
- Zijn de opvoedingscapaciteiten van de ouders en de ontwikkelingsbehoeften van het kind op aanvaardbare termijn voldoende in balans te brengen?
Deze richtlijn bespreekt alleen in hoofdlijnen hoe je bepaalt waar een kind geplaatst kan worden. De matching van een kind met een pleeggezin, gezinshuis of een leef- of behandelgroep komt aan bod in de richtlijn Residentiële jeugdhulp en de richtlijn Pleegzorg. Beslissingen over het type verblijf moeten gebaseerd zijn op inhoudelijke in plaats van praktische overwegingen.
Lees ook de verdieping/onderbouwing bij deze aanbevelingen voor meer details over de verschillende soorten plaatsingen.
Als de beslissing is gevallen
Is besloten dat een uithuisplaatsing volgt, dan kan de jeugdprofessional te maken krijgen met heel diverse reacties bij ouders en kinderen – van protest en boosheid tot verdriet en heimwee. Zowel ouders als kinderen kunnen strijden tegen het besluit tot uithuisplaatsing. Bereid dus een geplande uithuisplaatsing goed met ouders en kinderen voor:
- Overleg met ouders en kinderen over het moment van uithuisplaatsing, zodat ze hierdoor niet overvallen worden.
- Bespreek waar het kind opgehaald wordt en door wie.
- Maak samen met ouders en kind een lijst van spullen die het kind mee wil nemen.
- Zorg voor rust op het moment dat het kind opgehaald wordt. Geef ouders en kind gelegenheid om afscheid te nemen.
- Zorg ervoor dat ouders en kind contact kunnen hebben in de dagen nadat het kind op de nieuwe verblijfplek is aangekomen.
- Zorg voor goede begeleiding/nazorg voor ouders en kind na de uithuisplaatsing.
Uithuisgeplaatste kinderen hebben recht op regelmatige omgang en rechtstreeks persoonlijk contact met hun ouders, tenzij dit contact niet in het belang van het kind is (art. 9 lid 3 IVRK). De overheid heeft de plicht dit contact mogelijk te maken. Zij kan dit bijvoorbeeld doen door te zorgen voor een geschikte locatie, eventueel onder toezicht. Maar ook door vervoer te regelen en de ouders financiële ondersteuning te bieden als de kosten een belemmering vormen voor het contact (Huls, 2022). Zie ook Begeleiden bij uithuisplaatsing en terugplaatsing. Het is essentieel om geregeld met ouders en kind te overleggen over hoe zij het contact invullen. Sta hierbij apart stil bij de behoefte van het kind. Deze behoefte kan van tijd tot tijd veranderen.
Verdieping en onderbouwing
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor een toereikend aanbod van jeugdhulp. Alleen bij uitzondering zou de jeugdprofessional zich tot plaatsing in een instelling moeten laten leiden door praktische overwegingen, wanneer er bijvoorbeeld geen geschikt pleeggezin beschikbaar is, of wanneer ouders en/of kind niet meewerken aan plaatsing in een bepaalde zorgvorm. Als er sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel van de jeugdreclassering met een rechterlijke beslissing tot plaatsing, dan is de gemeente verplicht het aangewezen aanbod te realiseren. Hierover maken de gecertificeerde instellingen voor jeugdbescherming en jeugdreclassering afspraken met de gemeente waarin het kind woont.
Soorten plaatsingen
Pleegzorg binnen de eigen familie, in het netwerk of een bestandsgezin
Pleegouders voeden voor korte of langere tijd een kind van iemand anders op in hun eigen gezin, tot het kind terug naar huis kan of op eigen benen kan staan. Pleegouders worden gescreend en begeleid door een pleegzorgaanbieder; in veel gevallen is dat een jeugdhulpaanbieder in de regio. Zij krijgen een vergoeding voor de kosten van de verzorging van het kind. Pleegzorg kan voltijds of in deeltijd worden aangeboden, bijvoorbeeld alleen in de weekeinden of tijdens de vakantie. Als iemand uit het netwerk het kind opvangt, is dit netwerkpleegzorg. Is binnen het netwerk geen pleeggezin te vinden, dan is bestandspleegzorg het alternatief. Hierbij gaat het om gezinnen die zich bij de pleegzorgaanbieder hebben aangemeld. Het kind komt dan dus terecht in een onbekend gezin.
Onderzoek laat zien dat het met veel kinderen die opgevangen worden binnen de eigen familie beter gaat dan met kinderen die opgevangen worden in de reguliere pleegzorg. Uit een systematische review waarin pleegzorg binnen de familie vergeleken wordt met reguliere pleegzorg, bleek dat kinderen die in de familie ondergebracht werden het beter deden op sommige (maar niet alle) gebieden (Winokur et al., 2009 in: MacLean et al., 2016). Bij plaatsing in een gezin lijken de volgende factoren een positieve invloed te hebben:
- Goede matching: inschatten in hoeverre het gezin bij het kind past.
- Continuïteit en stabiliteit: hoe minder overplaatsingen en onzekerheid over de toekomstige verblijfsplek, hoe beter.
- Passende hulp aan de pleegouders en het kind, voor:
- een veilige hechting, met pleegouders en ouders (zie ook de richtlijn Problematische gehechtheid)
- de vermindering van gedragsproblemen
- behandelen van de gevolgen van trauma en stress (zie ook de richtlijn Traumagerelateerde problemen)
- Grote betrokkenheid van de ouders.
- Aanwezigheid van sociale steun.
- Aandacht voor veiligheid en voor positieve relaties tussen verzorger en kind.
- Extra ondersteuning van gezinshuisouders/pleegouders/pedagogisch medewerkers.
Bij de matching van een kind met een pleeggezin of gezinshuis, moet je nadrukkelijk rekening houden met religieuze, levensbeschouwelijke en culturele achtergronden van het kind. Stel daarnaast de vraag of er eventueel plek is voor meerdere kinderen, als dat nodig zou zijn.
Als een kind problemen heeft, is er vaak extra hulp nodig. Dat kan pedagogische ondersteuning zijn voor de pleegouders of ambulante behandeling voor het kind. Het uitgangspunt is ‘onvoorwaardelijk wonen’ en hulp erbij halen wanneer dit nodig is. Niet het kind eruit maar hulp erin. Meer informatie hierover staat in de richtlijn Pleegzorg.
Dit zijn enkele factoren die de kans op voortijdig afbreken van de pleegzorg verkleinen (Suhlmann, 2021):
- Goed contact tussen pleegouders en ouders.
- Een goede match tussen de pleegouders en -kinderen.
- Veel aandacht voor het trauma en de stress bij het pleegkind.
- De begeleiding van pleegouders in opvoedgedrag.
Uit de praktijk komt ook nog dit advies: besteed aandacht aan de eigen kinderen van pleegouders, zij hebben ook invloed op de pleegzorgplaatsing.
Deeltijd pleegzorg
Een kind kan ook een gedeelte van de week bij familie of een pleeggezin wonen en de rest van de week thuis. Hiermee kunnen ouders soms voldoende ontlast worden en tijd en ruimte krijgen om met hun eigen problematiek aan de slag te gaan. Bij een pleegzorgplaatsing in het kader van een ondertoezichtstelling geeft de kinderrechter een machtiging uithuisplaatsing af. Dit kan ook van toepassing zijn bij een deeltijdplaatsing.
Gezinshuis
Een gezinshuis is een gezinsvorm voor kinderen met complexe problemen die extra zorg en aandacht nodig hebben. In een gezinshuis wonen gezinshuisouders met meerdere geplaatste kinderen en soms ook eigen kinderen. Gezinshuisouders zijn beroepsopvoeders die 7 dagen per week 24 uur per dag hun beroep uitoefenen en in staat zijn de structuur en zorg te bieden die de kinderen nodig hebben. Gezinshuisouders zijn zelfstandig ondernemer of in dienst van een zorgaanbieder. Door de professionaliteit van de gezinshuisouders en de kleinschaligheid valt deze vorm van zorg tussen residentiële zorg en pleegzorg in.
Residentiële leef- of behandelgroep
Residentiële zorg omvat uiteenlopende typen zorg voor kinderen waarbij het kind verblijft in een instelling. De residentiële zorg kan een vervangende woonplek (leefgroep) bieden of een plek zijn waar het kind een behandeling voor zijn problemen krijgt (behandelgroep). Vaak is er niet zo’n duidelijk onderscheid tussen een leefgroep en een behandelgroep.
Een residentiële plaatsing is vooral nodig voor kinderen met ernstige gedrags- en ontwikkelingsproblemen die nog niet in een gezinssituatie kunnen functioneren. Vanuit een gedeelde verklarende analyse kan dan worden bepaald wat het kind extra nodig heeft aan ondersteuning. Soms wordt een kind in een residentiële instelling geplaatst omdat ouders en/of kind zelf niet instemmen met een pleegzorgplaatsing.
Om de residentiële zorg te laten slagen, is het belangrijk dat hulpverleners aandacht hebben voor de normale ontwikkeling van het kind, oog hebben voor het kind als individu, een veilige omgeving creëren en contact met de ouders en het sociale netwerk van het kind bevorderen (Bartelink et al., 2019). Lees meer in de richtlijn Residentiële jeugdhulp.
Wat is aan te bevelen bij het uithuisplaatsen van broers en zussen?
Aanbeveling
3.4.1. Plaats broers en zussen bij elkaar
Toelichting op de aanbeveling
-
Plaats broers en zussen bij elkaar, tenzij dit het belang van een van de kinderen schaadt. Soms vraagt het om extra begeleiding van pleegouders of beroepsopvoeders. Zorg altijd voor een goede omgangsregeling tussen het uithuisgeplaatste kind en diens broers en zussen.
Samenplaatsing van broers en zussen
Opgroeien met broers en zussen kan een positieve invloed hebben op de persoonlijke ontwikkeling van een kind (Buddenbaum, 2020). En die invloed wordt nog belangrijker als de gezinsomgeving instabiel raakt. Een kind samen met broers en zussen in een pleeggezin plaatsen (Konijn et al., 2019) en het contact behouden tussen broers en zussen, dat is voor kinderen belangrijk na een uithuisplaatsing (Touati et al., 2021) en zij hebben hier ook recht op.
Zet als jeugdprofessional daarom in op een regelmatige omgang tussen broers en zussen. Behalve wanneer dit niet in het belang van (één van) de kinderen is. Bepaal daarom zo snel mogelijk na een uithuisplaatsing een omgangsregeling tussen het kind en de broers en zussen (Bahlmann, 2020). Is samenplaatsing niet mogelijk, dan heeft het de voorkeur om hen in de directe omgeving van elkaar te plaatsen. In de praktijk lukt het niet altijd om broers en zussen samen te plaatsen in een pleeggezin, gezinshuis of leef- of behandelgroep. Meestal door zowel praktische als inhoudelijke factoren (zie onderbouwing).
De werkgroep vindt dat zulke redenen de samenplaatsing van kinderen niet in de weg mogen staan. Zij is het dan ook eens met het pleidooi van SOS-Kinderdorpen om broers en zussen samen te plaatsen (Pleidooi voor samenplaatsing). Ook is de werkgroep het eens met de aanbeveling van Stolwijk et al. (2021), die luidt: ‘Samen, tenzij.’
De enige reden om níet samen te plaatsen, is als dit niet in het belang is van (één van) de kinderen. Dit argument moet dan met onderzoek worden onderbouwd. Wel kan het nodig zijn om de pleegouders of beroepsopvoeders specifiek te begeleiden als er meerdere kinderen in hun gezin(shuis) worden geplaatst. Soms zijn bijvoorbeeld extra financiële middelen nodig, een veiligheidsplan, of steun uit het netwerk. In de beslissing voor samenplaatsing draait het in ieder geval niet om de wensen van pleegouders, en ook niet om de onmogelijkheden van het systeem, maar om de rechten van kinderen (IVRK, art. 3). Díe zijn dus leidend.
Verdieping en onderbouwing
Een uithuisplaatsing van een kind maakt inbreuk op het familie- en gezinsleven en moet altijd voldoen aan de eisen die het EVRM en het IVRK hieraan stellen. Uit art. 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en art. 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) valt op te maken dat broers en zussen niet van elkaar gescheiden mogen worden na uithuisplaatsing, tenzij daar gegronde redenen voor zijn in het belang van het kind.
De samenplaatsing van broers en zussen in hetzelfde pleeggezin, gezinshuis, leef- of behandelgroep lukt in de praktijk niet altijd, om praktische en inhoudelijke redenen (Stolwijk et.al., 2021).
Praktische factoren
- De school van een van de kinderen is niet in de buurt.
- Er is te weinig ruimte in huis om ieder kind een eigen kamer te geven.
- Financiële bezwaren, zoals te hoge kosten voor buitenschoolse opvang of een grotere auto.
Factoren bij pleeg- en gezinshuisouders
- Er is te weinig draagkracht.
- De ouders willen alleen kinderen van een bepaalde leeftijd.
- De tijdsinvestering die meerdere kinderen vragen is te groot.
Inhoudelijke factoren
- Niet alle kinderen hebben specialistische zorg nodig.
- De kinderen hebben een negatieve invloed op elkaar.
- Eén kind neemt de zorg voor het andere kind op zich (parentificatie).
- Er zijn conflicten tussen de kinderen onderling, met fysieke of emotionele agressie.
- Er is seksueel misbruik tussen de kinderen (of een vermoeden hiervan).
- Gedragsproblemen van het ene kind belemmeren de ontwikkeling van het andere.
- Individuele belangen van een kind: alleen krijgt het meer aandacht.
- De kinderen hebben geen hechte band met elkaar.
Onderzoeken naar samenplaatsing van broers en zussen bij uithuisplaatsing
Er is gezocht in de databases Scopus, Google Scholar en Web of Science. Het literatuuronderzoek was vooral gericht op sterk bewijs (meta-analyses, reviews en RCT’s), met grijze literatuur als aanvulling. Zoektermen waren: family, siblings, sisters, brothers, out of home placement, Netherlands, foster care. Er is gekeken naar de meest recente onderzoeken van de jaren 2014 tot 2022. Het literatuuronderzoek resulteerde in 45 resultaten.
Bahlmann
Bahlmann (2020) heeft een (inter)nationale juridische analyse uitgevoerd naar het samen plaatsen van broers en zussen bij een uithuisplaatsing. Enkele conclusies:
- De wet schrijft voor dat een kind bij voorkeur in een pleeggezin of gezinshuis wordt geplaatst. De wet bevat géén bepaling waarin staat dat broers en zussen samen geplaatst moeten worden na uithuisplaatsing, tenzij dit niet in het belang van (één van) de kinderen is. Zo bevat de wet dus wel een voorkeursbepaling over waar, maar niet over met wie het kind uit huis wordt geplaatst.
- Een kind heeft op grond van zowel het EVRM als het IVRK recht op bescherming tegen een inbreuk op diens familie- en gezinsleven. Deze bescherming geldt ook voor het familie- en gezinsleven met broers en zussen. Zowel het EVRM als het IVRK hanteren strikte voorwaarden voor wanneer een inbreuk op dit familie- en gezinsleven gerechtvaardigd kan zijn.
In de analyse formuleert Bahlmann de volgende aanbevelingen:
- Het belang van het kind als eerste overweging. Om een beslissing te kunnen nemen die in het belang is van het kind, geldt dat aan het kind zelf gevraagd moet worden of het samen geplaatst wil worden met zijn broers en zussen. Aan deze mening moet passend belang worden gehecht.
- Recht op ‘wettelijke’ bescherming tegen een inbreuk op het familie- en gezinsleven. Niet alleen het gezinsleven met de ouders, maar ook met de broers en zussen. Alleen onder zeer strikte voorwaarden mag inbreuk worden gemaakt op het familie- en gezinsleven van een kind.
- De overheid is verantwoordelijk voor het realiseren van kinderrechten. Op dit moment staan praktische belemmeringen, zoals het tekort aan pleeggezinnen en gezinshuizen, de verwezenlijking van kinderrechten in de weg. Broers en zussen worden namelijk van elkaar gescheiden bij uithuisplaatsing, ook als samenplaatsing wel in hun belang is. De Nederlandse overheid heeft de verplichting om ‘in de ruimste zin’ maatregelen te nemen om deze praktische belemmeringen weg te nemen en zo de rechten uit het IVRK daadwerkelijk te verwezenlijken.
Slotconclusie: “Met alleen een wettelijke bepaling is het probleem niet opgelost. Ook in de praktijk is het belangrijk het uitgangspunt ‘samenplaatsing, tenzij’ goed te borgen. Zo moet worden ingezet op het aanpakken en verminderen van de belemmeringen in de praktijk die samenplaatsing van broers en zussen in de weg staan, waaronder het gebrek aan voldoende pleeggezinnen en gezinshuizen waar broers en zussen samen terechtkunnen. Extra begeleiding aan en ondersteuning van pleeg- en gezinshuisouders kan nodig zijn en bestaan uit materiële en of pedagogische bijdragen. Op grond van internationale regelgeving ligt ook daar een belangrijke taak voor de overheid.” (p.24).
Buddenbaum
Volgens Buddenbaum (2020) kan het opgroeien met broers en zussen een positieve invloed hebben op de persoonlijke ontwikkeling van het kind. In een instabiele gezinsomgeving is de relatie tussen broers en zussen belangrijker. Als andere familierelaties onder druk staan, kunnen broers en zussen elkaar troost, koestering en opvang bieden. Dit kan niet als zij van elkaar worden gescheiden. Een onvrijwillige scheiding van broers en zussen kan het kind zelfs negatief beïnvloeden doordat het kind gevoelens van eenzaamheid, verlies en verwarring kan ervaren. Buddenbaum stelt dat het gescheiden uit huis plaatsen van broers en zussen schadelijk kan zijn en dat volwassenen – ouders, verzorgers, instanties – hier niet lichtvaardig over moeten denken. Onderzoeker Marit Buddenbaum pleit er daarom voor om de relatie tussen broers en zussen altijd mee te wegen bij beslissingen over het leven van een kind, bijvoorbeeld een uithuisplaatsing.
DiGiovanni & Font
DiGiovanni & Font (2021) voerden een scoping review uit van artikelen uit 1990 tot 2019 naar de wetenschappelijke kennis over het samen plaatsen van broers en zussen in pleegzorg. Ook onderzochten ze de effecten van het samen plaatsen van broers en zussen op plaatsingsstabiliteit, -permanentie en welzijn van de kinderen. Uit de resultaten bleek dat er weliswaar morele redenen zijn om broers en zussen samen te willen plaatsen, maar dat het wetenschappelijke bewijs niet consequent deze beslissing ondersteunt. Ook waren de onderzoeksmethodes van deze geanalyseerde onderzoeken niet toereikend; er moet in de toekomst beter onderzoek komen naar dit onderwerp.
Konijn et al.
Konijn et al. (2019) hebben tien multi-level meta-analyses uitgevoerd om te onderzoeken welke factoren waren invloed kunnen hebben op instabiliteit in pleegzorg. Het niet samen plaatsen van broers en zussen heeft een kleine invloed op deze instabiliteit (r=0,16). Kinderen voelen zich eerder onzeker wanneer ze apart van hun broer of zus geplaatst worden en ze missen hun broers en zussen net zoveel als hun ouders. De relatie tussen broers en zussen in pleegzorg is vaak de meest levensvatbare relatie die beschikbaar is voor het kind, en kan van cruciaal belang zijn voor het gevoel van verbondenheid, emotionele steun en continuïteit van een kind (Kothari et al., 2017). Ook op de lange termijn kan er een samenhang zijn tussen het samen plaatsen van broers en zussen en de veerkracht van kinderen op het gebied van onderwijs- en beroepscompetentie, kwaliteit van huisvesting, relationele aanpassing en burgerzin. Dit is vooral uitgesproken bij mannen (Richardson & Yates, 2014). Plaatsing bij broers en zussen lijkt dus in het bijzonder een beschermende factor te zijn, voor zowel kinderen die samen in gezinszorg zijn geplaatst als in niet-verwante pleegzorg (Waid et al., 2016).
SOS Kinderdorpen en Defence for Children
In een (inter)nationale juridische analyse van het recht op samenplaatsing van broers en zussen bij uithuisplaatsing, hebben SOS Kinderdorpen en Defence for Children (2020) gekeken wat hierover is vastgelegd in beschrijvingen in wet- en regelgeving, internationale verdragen, rechtspraak en richtlijnen. Uit deze analyse wordt geconcludeerd dat op basis van het IVRK het belang van het kind altijd op de eerste plaats moet komen. Dit moet ook gelden als er besloten moet worden of broers en zussen samen geplaatst moeten worden. Om het belang van het kind voorop te stellen, is het van belang dat aan het kind zelf gevraagd wordt of het samen geplaatst wil worden met zijn broers en zussen. Aan de mening van het kind moet een passend belang gehecht worden. Ook heeft een kind op grond van zowel het EVRM als het IVRK het recht op bescherming van diens familie- en gezinsleven. Onder deze bescherming valt dus ook het gezinsleven met broers en zussen. Alleen op basis van legitieme redenen mag er inbreuk gemaakt worden op dit recht. Om recht te doen aan deze internationale regelgeving wordt er gesproken over het uitgangspunt ‘samenplaatsing, tenzij’. Een reden om af te wijken van het uitgangspunt ‘samenplaatsing, tenzij’ is als samenplaatsing niet in het belang van (één van) de kinderen is. Dit moet dan met onderzoek worden bewezen.
Stolwijk et al.
Stolwijk et al. (2021) hebben zowel dossieronderzoek uitgevoerd als interviews met professionals gehouden met als doel te komen tot een valide en betrouwbare inschatting van het percentage broers en zussen dat na een gezamenlijke uithuisplaatsing gescheiden wordt geplaatst, en om te achterhalen welke redenen hieraan ten grondslag liggen. Factoren om kinderen gescheiden te plaatsen zijn onder te verdelen in kindfactoren, pleegouderfactoren en praktische belemmeringen. De meest genoemde kindfactoren zijn een negatieve dynamiek tussen de kinderen onderling, één of meerdere kinderen (maar niet alle kinderen) hebben specialistische zorg of behandeling nodig, en parentificatie. Andere veel genoemde kindfactoren zijn conflicten tussen de kinderen, gedragsproblematiek waardoor er risico is op remming of bedreiging van de ontwikkeling van de andere broers en/of zussen, en (een vermoeden van) seksueel misbruik tussen de kinderen onderling. De meest genoemde pleegouderfactoren zijn de draagkracht van de pleegouders in combinatie met de zwaarte van de opvoedvraag, en de (leeftijds)voorkeuren van de pleegouders. Wat betreft de praktische belemmeringen is het (gebrek aan) aanbod van pleeggezinnen en gezinshuizen de meest genoemde factor waardoor kinderen gescheiden worden geplaatst. Er zijn relatief weinig pleeggezinnen beschikbaar die meerdere kinderen willen of kunnen opnemen, bijvoorbeeld door een gebrek aan ruimte (onvoldoende kamers), of aan financiële of overige middelen (o.a. de extra tijdsinvestering die het kost om meerdere kinderen op te vangen).
Sluit niet meteen samenplaatsing uit bij een bepaalde belemmering, zo stelt de onderzoekswerkgroep. Maar kijk per situatie naar problemen en risico’s en draagkracht van gezinshuis of pleegouders en bied eventueel extra hulp en begeleiding. Steun en veiligheid die kinderen met elkaar ervaren is van groot belang. Wat parentificatie betreft: straf het kind niet voor het compenseren van het onvermogen van de ouders, maar bied in plaats daarvan begeleiding om het kind ander, nieuw gedrag te laten ontwikkelen. Het is aan de professionals om dit te ondersteunen. Inzetten van familie en netwerk kan bijdragen om een plaatsing van meerdere kinderen te ondersteunen.
Touati et al.
Touati et al. (2020) deden kwalitatief onderzoek naar (1) de directe effecten van plaatsingskarakteristieken en suïcidale risico’s (SR) en (2) of deze karakteristieken een moderator waren voor de link tussen mishandeling en SR. Dit onderzochten ze bij volwassenen die in hun jeugd een uithuisplaatsing hebben meegemaakt. Uit dit onderzoek kwam onder andere naar voren dat volwassenen die door middel van bezoeken contact hadden kunnen houden met hun biologische broers en zussen, een lagere SR hadden. Dit is een nieuwe bevinding die wijst op het belang van het onderhouden van banden tussen broers en zussen, aangezien deze levenslange steun kunnen bieden (Cicirelli, 1995; Dunn & Munn, 1986) en mogelijk, tot op zekere hoogte, het gebrek aan ouderlijke steun compenseren (Milevsky & Levitt, 2005). Deze bevindingen waren echter niet significant voor het samen plaatsen van broers en zussen. Vooral contact behouden tussen broers en zussen is dus een beschermende factor.
Vanhauwaert
Vanhauwaert (2010) heeft een masterproef geschreven over de broer-zusrelaties in de pleegzorgcontext. Hierbij is kwalitatief onderzoek uitgevoerd bij broers en zussen die apart zijn geplaatst bij pleegouders en die samen zijn geplaatst bij pleegouders. De pleegouders zijn geïnterviewd. Factoren die meewegen in het wel of niet samen plaatsen van broers en zussen zijn:
- Aanwezigheid van stoornissen.
Vaak hebben kinderen in pleegzorg veel zorg nodig en hebben ze een ‘rugzakje’. Om tegemoet te komen aan de behoefte van de pleegkinderen, kan het zijn dat de pleegouders maar één kind in huis willen nemen. - Bereidheid/mogelijkheid van pleegouders.
Hoeveel kinderen hebben ze al? Past het allemaal? Is er evenwicht in het gezin? - Plaatsingsgeschiedenis van de broers en zussen.
Broers en zussen worden vaak op verschillende tijdstippen geplaatst, meestal door het leeftijdsverschil. - Conflicten (1) tussen de broers en zussen (2) binnen de familie van herkomst, en (3) binnen het pleeggezin.
Voordelen van het samen plaatsen van broers en zussen:
- Behoud van de familieband.
- Onderlinge psychische en emotionele ondersteuning.
- Meerwaarde voor de identiteitsbeleving en -ontwikkeling van pleegkinderen en aanvaarding van de situatie, aangezien ze door het contact met andere geplaatste kinderen minder het gevoel hebben ‘abnormaal’ te zijn.
Nadelen van het samen plaatsen van broers en zussen:
- Kinderen kunnen elkaar verklikken. De reden die pleegouders hiervoor geven is dat pleegkinderen genadeloos op zoek zijn naar onvoorwaardelijke liefde en aandacht.
- Volgens pleegouders is het vaak een moeilijke opdracht om een einde te maken aan de disfunctionele patronen en posities die in het gezin van oorsprong bestonden.
- Bij gezamenlijke plaatsing van oudere broers of zussen ondervinden pleegouders geregeld problemen bij de integratie in het pleeggezin. De kinderen zouden sneller tevreden zijn over hun plaats in het pleeggezin aangezien ze toch elkaar hebben, en hierdoor minder moeite doen om zich te integreren in het pleeggezin.
Herzieningswerkgroep
Volgens de herzieningswerkgroep moet het streven altijd zijn om broers en zussen samen te plaatsen. Het kunnen terugvallen op een broer of zus kan een belangrijk bron van veiligheid zijn voor een kind. Wel benadrukt de werkgroep het woordje ‘tenzij’. Het is op dit moment nog geen wettelijke verplichting om een kind samen met broers en zussen te plaatsen. Het moet voor jeugdprofessionals helder zijn dat zij niet juridisch aansprakelijk zijn als het niet lukt om broers en zussen samen te plaatsen. Met name in crisispleegzorg lukt het niet altijd om kinderen in één gezin te plaatsen omdat de professional afhankelijk is van het acute aanbod.
Welke afwegingen en criteria zijn van belang om te beslissen of een terugplaatsing mogelijk is?
Aanbevelingen
3.5.1. Terugplaatsing beoordelen
Toelichting op de aanbevelingen
-
Vertrek vanuit de gedeelde verklarende analyse en beoordeel de drie afwegingen voor terugplaatsing. Maak daarbij gebruik van het afwegingskader ‘beslissen over terugplaatsing’. Breng de tien factoren uit het afwegingskader zorgvuldig in kaart. Maak eventueel gebruik van het Pedagogisch Beslis-Model, de Beoordelingsboog of het Reunification Practice Framework als methodieken om systematisch een afweging te kunnen maken over terugplaatsing.
-
Evalueer periodiek met ouders en kind aan de hand van het plan van aanpak in hoeverre de beoogde doelen zijn gerealiseerd en wat er nog nodig is om het kind te kunnen terugplaatsen.
-
Onderzoek altijd welke rol het sociale netwerk van een gezin kan spelen in de ondersteuning bij een eventuele terugkeer van het kind naar huis.
Of en wanneer een terugplaatsing mogelijk is, dat vraagt een heel zorgvuldige afweging. Een regelmatige evaluatie van de uithuisplaatsing is hierbij essentieel.
Bij de beoordeling van een terugplaatsing is het in de eerste plaats belangrijk of er verbetering te zien is in de balans tussen de opvoedingscapaciteiten van de ouders en de ontwikkelingsbehoeften van het kind. En daarnaast of er een opvoedingssituatie te creëren valt die goed genoeg is voor het kind. Om deze vragen draait het dan ook in de overweging.
Meer over ‘goed genoeg opvoederschap’ staat in de richtlijn Gezinnen met meervoudige en complexe problemen. En meer informatie over ontwikkelingsbehoeften en opvoedingscapaciteiten lees je hier.
Drie afwegingen
Om te beslissen of terugplaatsing mogelijk is, is het allereerst nodig om de verklarende analyse na te lopen en te actualiseren. Daarna maak je de volgende drie afwegingen en beoordeel je de antwoorden in onderlinge samenhang.
Afweging 1
Is de balans tussen de opvoedingscapaciteiten van de ouders en de ontwikkelingsbehoeften van het kind voldoende hersteld? Maak in je onderzoek naar het antwoord duidelijk onderscheid of de situatie onveilig is of ongewenst.
Is het antwoord op deze afweging nee, ga dan door naar afweging 2.
Afweging 2
Is de balans uit afweging 1 binnen een aanvaardbare termijn voldoende te herstellen met de huidige hulp en het huidige type plaatsing?
Is het antwoord op deze afweging nee, ga dan door naar afweging 3.
Afweging 3
Is de balans uit afweging 1 binnen een aanvaardbare termijn voldoende te herstellen met andere of aanvullende hulp of een ander type plaatsing?
Is ook het antwoord op deze derde afweging nee, dan is een verlengde uithuisplaatsing nodig. Al of niet met een aanvraag voor een verderstrekkende maatregel bij de kinderrechter, als de uithuisplaatsing plaatsvindt vanuit een kinderbeschermingsmaatregel.
Een afwegingskader ‘beslissen over terugplaatsing’
Op basis van de eerder genoemde drie afwegingen kun je een juiste beslissing nemen voor terugplaatsing. Het helpt wanneer er samen met ouders en eventuele andere betrokkenen al een gedeelde verklarende analyse is gemaakt, met daarin heldere doelen en criteria voor terugplaatsing. Dit helpt ook om de volgende tien factoren goed in kaart te brengen, waarbij diverse vragen gesteld kunnen worden. Het in kaart brengen van de factoren uit het afwegingskader kan al starten tijdens de uithuisplaatsing.
1. De aanleiding (of reden) van de uithuisplaatsing
- Is er een aanleiding met een chronisch karakter (bijvoorbeeld: er speelde al langere tijd verwaarlozing)?
- In hoeverre zijn er problemen bij de ouders, om welke problemen gaat het, hoe ernstig zijn deze en hoe sterk hebben ze invloed op ‘goed genoeg ouderschap’?
- Is er een forse kindproblematiek waardoor de situatie voor de ouders onhoudbaar werd?
- In hoeverre is de aanleiding voor de uithuisplaatsing nog steeds actueel?
2. Evaluatie van de geboden hulp
- Hebben ouders en kind gedurende de uithuisplaatsing voldoende en passende professionele hulp ontvangen om terugplaatsing mogelijk te maken? Is deze hulp gezocht op basis van een verklarende analyse die door de jeugdprofessional, kind en ouders wordt gedeeld?
- Hebben ouders en kind gedurende de uithuisplaatsing actief gewerkt aan de gestelde doelen?
- Wat is het resultaat van de hulp? Zijn de doelen bereikt?
- Zijn de doelen wel haalbaar?
- Is de huidige hulp en het huidige type plaatsing geschikt om de doelen te bereiken?
- Is de onveiligheid voldoende weggenomen doordat de ouders de bron van de onveiligheid hebben aangepakt en/of zij hun pedagogische vaardigheden hebben vergroot?
3. Het effect van de uithuisplaatsing
- Welke invloed heeft de uithuisplaatsing op het kind (zowel positief als negatief)?
- In hoeverre heeft de uithuisplaatsing de balans tussen draagkracht en draaglast van ouders verbeterd, en in hoeverre zou een terugplaatsing deze balans weer kunnen verslechteren?
4. Ontwikkelingsperspectief van het kind na terugplaatsing
Denk aan het volgende:
- gezondheid
- cognitieve ontwikkeling
- emotionele ontwikkeling en gedrag
- identiteitsontwikkeling
- gezins- en sociale relaties
- sociale presentatie
- zelfredzaamheid
5. Ontwikkelingsperspectief van het kind als het uit huis geplaatst blijft
Denk aan het volgende:
- gezondheid
- cognitieve ontwikkeling
- emotionele ontwikkeling
- identiteitsontwikkeling
- gezins- en sociale relaties
- sociale presentatie
- zelfredzaamheid
6. De relatie tussen ouders en kind
- Hoe is de kwaliteit van het contact?
- Hoe frequent is er contact (haalbaar)?
- Hoe ervaren ouders en kind het contact of de bezoekmomenten?
- Vindt het contactmoment zelfstandig plaats of onder begeleiding?
7. De relatie tussen het kind en de verzorgers: pleegouders of gezinshuisouders
- Hoe is de kwaliteit van het contact tussen het kind en de verzorgers (pleegouders of gezinshuisouders)?
- Willen het kind en de verzorgers contact met elkaar onderhouden na een terug- of overplaatsing?
8. De vraag en verwachting van ouders en kind
- Zijn de ouders klaar en gemotiveerd voor een terugplaatsing?
- Wat is de wens van het kind? (Dit is zeker relevant bij oudere kinderen.)
- Wat is de wens van de ouders?
9. De mogelijkheden van ouders om te voorzien in de basale fysieke en emotionele behoeften van het kind
- Beschikken zij over opvoedingscapaciteiten waardoor zij voldoende continuïteit, stabiliteit, voorspelbaarheid en opvoedingszekerheid kunnen bieden?
- Beschikken zij over een vaste woon- en verblijfplek en financiële middelen om het kind bestaanszekerheid te bieden? (Dakloosheid of armoede mogen overigens nooit de enige reden zijn om een kind uit huis te plaatsen.)
- Krijgen de ouders steun uit hun (sociale) netwerk?
10. Beschermende en risicofactoren die terugplaatsing beïnvloeden
- Is er een ondersteunend sociaal netwerk voor ouders en kind?
- Is er passende extra hulp inzetbaar om de kans op succes bij terugplaatsing te vergroten?
- Zijn er bij terugplaatsing risico’s op onveiligheid voor de eventuele broers of zussen van het kind?
Enkele aandachtspunten bij het beslissen over een terugplaatsing
Tijdige voorbereiding
Het is belangrijk om al in een vroeg stadium na te denken over de doelen waar je samen met ouders en kind aan gaat werken. En om regelmatig met elkaar te evalueren wat de stand van zaken is. De tien punten uit het afwegingskader ondersteunen je hierbij. Binnen zes weken na de uithuisplaatsing moet je een plan van aanpak hebben opgesteld (Jeugdwet, 2015). Hierin moet ook worden vastgelegd wanneer de evaluatie plaatsvindt van zowel de uithuisplaatsing als de hulpverlening.
First do no harm
Bij beslissingen over terugplaatsing moet het principe ‘First, do no harm’ vooropstaan. Maak daarom altijd een inschatting hoe groot de kans is op (verdere) schade door de uithuisplaatsing of de terugplaatsing. Soms is het beter de uithuisplaatsing te beëindigen dan met een verlenging mogelijk meer kwaad dan goed te doen. De thuissituatie kan verre van ideaal zijn, maar uiteindelijk niet zo schadelijk voor het kind als een uithuisplaatsing. Zoals wanneer er geen stabiele verblijfplaats te vinden is en een kind vermoedelijk keer op keer overgeplaatst gaat worden.
Duidelijke uitleg
Een afweging over terugplaatsing maak je samen met alle betrokkenen. Zorg dat je vooraf duidelijk maakt welke criteria meewegen voor het besluit tot terugplaatsing, en ook wie hierover adviseert en meedenkt. Geef ouders en kinderen uitleg over hun rechten, mogelijkheden en verantwoordelijkheden. Check regelmatig of iedereen begrijpt wat je vertelt. Je maakt op deze manier het proces zo duidelijk en voorspelbaar mogelijk.
In gesprek met kinderen en ouders
Ga als jeugdprofessional met ouders en kind in gesprek over de overwegingen en gedachten die tot de uithuisplaatsing hebben geleid, en over de kwaliteit van de eerdere hulpverlening. Zorg dat je de conclusies, kernbeslissingen en onderbouwing daarvan schriftelijk vastlegt. Zo zijn die later inzichtelijk voor betrokkenen (gezin, collega’s en andere hulpverleners, kinderrechter) en is helder waarom bepaalde beslissingen zijn genomen. Licht ook alles mondeling toe en ga na of ouders en kind het hebben begrepen.
Combinatie van factoren
Besluiten over terugplaatsing zijn ingewikkeld en zwaarwegend: ze bepalend de toekomst van ouders en kinderen. Twee wensen staan hierbij op gespannen voet. Enerzijds het kind beschermen tegen mogelijke onveiligheid thuis. En anderzijds mogelijke schade door een uithuisplaatsing voorkomen en ouders zoveel mogelijk de kans geven hun eigen kind op te voeden. In de praktijk blijken verschillende factoren invloed te hebben op het besluit om een kind wel of niet terug te plaatsen. Geen enkele factor is doorslaggevend, het gaat altijd om een combinatie van factoren.
Analyse en dialoog
Beslissingen over terugkeer naar huis, en over de mogelijke uitbreiding van contact, vragen om sterke analytische vaardigheden. Elke situatie is uniek en vraagt om maatwerk. Daarom verzamel je als jeugdprofessional alle relevante informatie over de ontwikkelingsbehoeften van het kind (rekening houdend met zijn/haar fysieke, cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkelingsniveau), de opvoedingscapaciteiten van de ouders en andere relevante gezins- en omgevingsfactoren. Op grond hiervan analyseer je de situatie in het gezin. Het besluit komt vervolgens tot stand vanuit een dialoog met het kind, de ouders en het netwerk. En met het advies van een gekwalificeerde gedragswetenschapper.
Hulp en ondersteuning
Breng in kaart of ouders en kind bereid zijn om hulp te aanvaarden als hun kind naar huis terugkeert. Kijk ook in hoeverre het sociale netwerk hulp kan bieden en welke mogelijkheden er zijn voor professionele hulp. Het doel van deze hulp is om te zorgen voor stabiliteit in de thuissituatie.
Als uithuisplaatsing permanent is
Soms is terugkeer van het kind naar huis niet mogelijk. Het perspectief van opgroeien ligt dan niet meer bij de ouder(s). Ook als ouders niet meer de dagelijkse opvoeders zijn, blijven zij altijd de ouder. De hulpverlening richt zich in deze situatie niet meer op een terugkeer, maar op een gedeeld opvoederschap en samenwerking tussen ouders en pleeg/gezinshuisouders of andere opvoeders.
Overplaatsing
De werkgroep wijst erop dat een overplaatsing opnieuw een ingrijpende verandering betekent voor het kind, met risico’s op schade. Heroverweeg daarom in zo’n situatie altijd opnieuw de mogelijkheid om het kind terug te plaatsen in de thuissituatie.
Verdieping en onderbouwing
Kinderen hebben het recht om op te groeien bij hun ouders (IVRK, art. 18, 9,7, 5). Als jeugdprofessional moet je je daarom inspannen om terugplaatsing mogelijk te maken. Er is weinig wetenschappelijk onderzoek gedaan naar terugplaatsing van een kind naar huis. Bekend is dat:
- naar schatting in meer dan de helft van de gevallen kinderen na terugplaatsing opnieuw uit huis geplaatst worden (Esposito et al., 2022);
- langdurende onzekerheid over terugplaatsing van een kind schadelijk is voor de ontwikkeling van het kind.
Na het ingrijpende besluit om een kind uit huis te plaatsen, is het belangrijk om een stabiele plek te vinden die het kind perspectief biedt op een ononderbroken ontwikkeling (VanderWill et al., 2021). Tijdens de uithuisplaatsing moeten de hulp en begeleiding er in de eerste plaats op gericht zijn om het kind zo snel mogelijk weer terug te plaatsen. Maar er zijn ook situaties denkbaar waarin je niet (meteen) werkt aan contactopbouw of terugplaatsing. Denk bijvoorbeeld aan ouders die overlijden of langdurig vastzitten in de gevangenis, ouders die niet leerbaar zijn of zelf geen hoofdopvoeder meer willen zijn, kinderen die al meerdere keren uit huis geplaatst zijn, of kinderen die niet meer terug naar huis willen.
Het is in die gevallen belangrijk dat je als professional onderbouwt waarom er niet gewerkt wordt aan terugplaatsing, en waarom de hulpverlening zich nu richt op toewerken naar langdurige plaatsing. Bij langdurige plaatsing krijgt het kind een vaste verblijfplaats. Het kan zich dan aan enkele vaste personen hechten en krijgt de kans een duurzaam contact te onderhouden met het eigen netwerk. Uitgangspunt is, in navolging van de Jeugdwet (2015), dat een plaatsing zo thuis(gericht) mogelijk is (pleeggezin/gezinshuis).
Onderzoek naar terugplaatsing van een kind naar huis
Esposito et al. (2022) deden een cross-sectioneel onderzoek naar de risicofactoren van uithuisplaatsing en terugplaatsing. Dit deden zij om succesvolle herenigingen en de stabiliteit voor het kind te bevorderen. Dit onderzoek bestaat uit 3051 kinderen die negen jaar gevolgd zijn. Uit de resultaten komt naar voren dat van de 3051 kinderen er 1120 (37%) te maken hebben gehad met een uithuisplaatsing. Van deze 1120 kinderen zijn er 847 (76%) herenigd met hun familie en 445 kinderen (54%) zijn opnieuw uit huis geplaatst. Naar schatting blijkt dus dat kinderen na een terugplaatsing in meer dan de helft van de gevallen weer uithuisgeplaatst worden. Factoren die hierbij een rol speelden, zijn problemen op school, hechtingsproblematiek van het kind en middelengebruik bij ouders.
Gross & Baron (2022) deden onderzoek naar de effecten van pleegzorg op kinderen. De resultaten laten zien dat pleegzorg de veiligheid en onderwijsresultaten van kinderen bevordert. Ook zijn er verbeteringen te zien nadat kinderen waren teruggeplaatst. Dit suggereert dat verbeteringen die door hun ouders zijn aangebracht een belangrijk mechanisme vormden. Deze resultaten geven aan dat effectievere, op preventie gerichte inspanningen binnenshuis vereist zijn om het gebruik van pleegzorg op een veilige manier te verminderen. Terugplaatsing is succesvol als direct passende hulp aan ouders wordt ingezet, een herstelplan wordt opgesteld en dit wordt gemonitord. Binnen anderhalf jaar is 47% van deze kinderen weer thuis, waarbij terugplaatsing getoetst wordt door de kinderrechter.
De constateringen uit deze onderzoeken vragen om een zeer zorgvuldige afweging over een eventuele terugplaatsing. Om dat te doen, is een regelmatige evaluatie van de uithuisplaatsing essentieel. Art. 25 IVRK geeft het kind (en zijn ouders) het recht op een regelmatige evaluatie van de hulp, het verloop van de uithuisplaatsing en van de noodzaak ervan. Dit moet het onmogelijk maken dat er plaatsingen zijn waarbij onduidelijk is wanneer vervolgbeslissingen genomen zullen worden. Door deze evaluatie onderzoekt de professional of en wanneer het kind terug naar huis kan. Voor ouders en kind moet helder zijn wat de voorwaarden voor terugplaatsing zijn, hoe het proces verloopt en wie wanneer besluiten neemt. Resultaten van de gesprekken worden vastgelegd in het dossier.
Werkzame elementen
Verschillende factoren hebben invloed op de kwaliteit van de beslissing over het perspectief van het kind. Het gaat hierbij zowel om het proces van de besluitvorming als om inhoudelijke overwegingen.
Werkzame proceselementen
- Betrek meerdere perspectieven, in elk geval dat van het kind, de ouders en eventuele pleegouders of gezinshuisouders.
- Zorg voor een goed contact met kind, ouders en pleegouders of gezinshuisouders. Beslissen over het perspectief is een proces dat al start op het moment van uithuisplaatsing.
- Intensief contact van de ouders met het kind is nodig om zicht te krijgen op de interactie ouder-kind en ouders te begeleiden in de omgang met hun kind.
- Vraag advies voor het perspectiefbesluit aan de professionals die ook daadwerkelijk bij het gezin, pleeggezin of gezinshuis betrokken zijn, zodat je formatie uit de eerste hand hebt. Zo zijn meerdere perspectieven betrokken en ondervang je eventuele individuele valkuilen.
- Organiseer tegendenken: maak gebruik van inzichten van collega’s en laat je door hen kritisch bevragen op jouw overwegingen.
Werkzame inhoudelijke elementen
- Laat de uitkomsten die het kind wenst leidend zijn.
- Onderzoek de risicofactoren én de beschermende factoren.
- Volg de ontwikkeling van het kind gedurende de plaatsing. Zo krijg je goed zicht op wat het kind nodig heeft.
Afwegingskader
In de voorliggende tekst staat een afwegingskader voor het besluit over terugplaatsing. Dit afwegingskader is gemaakt op basis van:
1. De drie afwegingen
Om te beslissen of terugplaatsing mogelijk is, maakt een hulpverlener de volgende afwegingen:
- Doe onderzoek en maak daarbij duidelijk onderscheid of de situatie onveilig is of ongewenst om tot de conclusie te komen of de balans tussen de opvoedingscapaciteiten van de ouders en de ontwikkelingsbehoeften van het kind voldoende is hersteld?
- Is de balans tussen de opvoedingscapaciteiten van de ouders en ontwikkelingsbehoeften van het kind met de huidige hulp en het huidige type plaatsing binnen een aanvaardbare termijn voldoende te herstellen?
- Is de balans tussen de opvoedingscapaciteiten van de ouders en ontwikkelingsbehoeften van het kind met andere hulp of een ander type plaatsing binnen een aanvaardbare termijn voldoende te herstellen?
De professional dient dus na te gaan 1) of er verbetering zichtbaar is in de balans tussen opvoedingscapaciteiten en ontwikkelingsbehoeften, en 2) of er een opvoedingssituatie is te creëren die goed genoeg is voor het kind. De elementen in de kernvragen komen uit Het Framework for the Assessment of Children in Need and their Families (Department of Health, 2000). Dit Framework helpt om een zorgvuldige afweging te maken met het oog op de veiligheid, het welzijn en de ontwikkeling van kinderen. De richtlijn Samen beslissen over hulp gaat verder in op instrumenten die je kunt gebruiken om ontwikkelingsbehoeften en opvoedingscapaciteiten in kaart te brengen.
2. Factoren van invloed op het besluit tot terugplaatsing
In onderstaand overzicht, gebaseerd op de onderbouwing van de richtlijn Pleegzorg, zijn verschillende factoren op een rij gezet die van invloed zijn op het besluit tot terugplaatsing vanuit de pleegzorg. Het is daarbij niet zo dat een enkele factor doorslaggevend is voor de besluitvorming. Het gaat altijd om een combinatie van factoren.
Factoren die de kans op terugplaatsing verkleinen
- Reden voor uithuisplaatsing
- verwaarlozing
- Pleegkindkenmerken
- emotionele of gedragsproblemen
- gezondheidsproblemen of handicaps
- als baby of adolescent uit huis geplaatst
- Ouder- of gezinskenmerken
- ambivalente houding ten opzichte van terugplaatsing
- onvoldoende betrokkenheid en inzet om aan gestelde voorwaarden te werken tijdens uithuisplaatsing
- ouders met eigen psychische problematiek
- meervoudige gezinsproblematiek (een combinatie van armoede, drugsgebruik, chronische psychische problemen van ouders)
- eénoudergezinnen
- Plaatsingskenmerken
- lang verblijf in pleeggezin
- plaatsing in een netwerkgezin
Factoren die de kans op terugplaatsing vergroten
- Reden voor uithuisplaatsing
- vertrek van een dader bij seksueel misbruik
- Pleegkindkenmerken
- uit huis geplaatst in de basisschoolleeftijd
- Ouder- of gezinskenmerken
- betrokkenheid van ouders tijdens de uithuisplaatsing
- actief werken aan gestelde voorwaarden voor terugplaatsing
- voldoende wegnemen van onveiligheid
- wens van ouders tot terugplaatsing
- Plaatsingskenmerken
- kort verblijf in pleeggezin
- overeenstemming tussen ouders, pleegouders en professionals over doelen en werkwijze tijdens pleegzorgplaatsing
3. Input vanuit de herzieningswerkgroep
Om de kernvragen juist af te wegen, zijn tien factoren benoemd die in kaart kunnen worden gebracht door de jeugdprofessional in samenwerking met ouders en eventueel andere betrokkenen. De tien factoren komen voort uit bovenstaande factoren met daarbij aanvullingen vanuit de herzieningswerkgroep.
De herzieningswerkgroep heeft aangegeven dat het van belang is om duidelijk te benoemen dat een uithuisplaatsing schadelijk kan zijn. En om te achterhalen welke schade het kind al heeft opgelopen voorafgaand aan de uithuisplaatsing, wat de uithuisplaatsing heeft opgeleverd én wat de kwaliteit van de ouder-kindrelatie is. Het is lastig om een toekomstperspectief van een kind in te schatten. Daarom liet de herzieningswerkgroep weten dat het belangrijk is dat de jeugdprofessional de opvoedingscapaciteit van de ouders afweegt in relatie tot de ontwikkelingsbehoefte van het kind op dit moment.
3.5.2. Breng de veiligheid in kaart
Toelichting op de aanbeveling
-
Maak gebruik van een risicotaxatie-instrument om de veiligheid en eventuele risico’s voor de veiligheid in kaart te brengen.
Instrumenten
Voor een succesvolle terugplaatsing is het belangrijk dat je samen met het gezin een plan hebt opgesteld voor de terugplaatsing en de periode daarna. De gedeelde verklarende analyse speelt hierbij ook een rol. Want aan de hand van deze analyse kun als jeugdprofessional samen met het gezin stapsgewijs toewerken naar een besluit over terugkeer, en naar een plan van aanpak om het risico op een nieuwe uithuisplaatsing verminderen. Belangrijk hierbij is ook dat je goed de kans inschat op herhaling van onveiligheid en andere problemen in het gezin. Zo valt het hulpverleningsplan goed af te stemmen op vermindering van risico’s en het voorkomen van escalatie.
Ter ondersteuning van de beslissing over een eventuele terugplaatsing van het kind, kun je diverse hulpmiddelen gebruiken. Je vindt onderstaande hulpmiddelen op de pagina Hulpmiddelen en tools.
- Risicotaxatie kindveiligheid
- Beoordelingsboog
- Pedagogisch Beslis-Model
- Reunifaction Practice Framework
Binnen welke termijn moeten kind, ouders en omgeving weten wat het toekomstperspectief is?
Aanbeveling
3.6.1. Neem beslissingen binnen een aanvaardbare termijn
Toelichting op de aanbeveling
-
Neem beslissingen over terugplaatsing binnen een aanvaardbare termijn. Bij dit besluit moet een gedragswetenschapper betrokken zijn. Dit geldt ook voor beslissingen over het perspectief van het kind. Het moet helder zijn voor ouders en kind waar het kind gaat wonen. Zorg dat er een realistisch toekomstperspectief voor het kind ligt. Het bepalen van een aanvaardbare termijn is maatwerk en is voor ieder kind en gezin anders.
De aanvaardbare termijn
De beslissing waar het kind gaat opgroeien, moet volgens de wet binnen een aanvaardbare termijn genomen worden. Bij een uithuisplaatsing gaat het namelijk om een situatie waarin ‘de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat zijn te dragen’ (art. 255 lid 1b BW). De vraag is dus: wat is voor dít specifieke kind – gezien de leeftijd, ontwikkelingsfase, geschiedenis en persoon – de termijn waarbinnen er duidelijkheid moet komen over diens toekomst?
De aanvaardbare termijn is belangrijk om deze redenen:
- Kinderen, hun ouders en ook de verzorgers (bijv. pleegouders) hebben duidelijkheid nodig over de plek waar het kind zal opgroeien. Dit geeft hen perspectief en hoop op een terugkeermogelijkheid.
- Kinderen hebben stabiliteit en continuïteit in de opvoeding nodig om zich te kunnen ontwikkelen.
- Een beperking in de tijd die een uithuisplaatsing mag duren stimuleert om de thuissituatie en opvoedvaardigheden van ouders te verbeteren, zodat het kind weer thuis kan wonen. Het brengt je er dus toe om tijdig passende hulp te organiseren die de kans op terugplaatsing vergroot.
Komt het eind van de aanvaardbare termijn in zicht, dan moet er een besluit genomen worden over het perspectief van het kind. Dat vraagt om een hernieuwde afweging in samenspraak met het kind, de ouders en de verzorgers. Samen bepaal je opnieuw de doelen en het traject. En kijk je expliciet naar de vorderingen van de ouders en de draagkracht van het kind, om op basis hiervan het perspectief vast te stellen. Uit Amerikaans onderzoek (Gross & Baron, 2022) blijkt dat terugplaatsing vaker succesvol is als jeugdprofessionals direct na een uithuisplaatsing passende hulp aan ouders inzetten, een herstelplan maken en de voortgang van de hulp monitoren. Binnen anderhalf jaar bleek 47% van de uithuisgeplaatste kinderen weer thuis te wonen.
Bepalen van een aanvaardbare termijn
Ouders en kind moeten een redelijke termijn krijgen om met intensieve hulp te werken aan de mogelijkheid tot terugplaatsing. Deze hulp is gericht op de ouder-kindinteractie, de opvoedingsvaardigheden van de ouders en de mogelijke problemen die zij hierbij ondervinden. Ouders en kind hebben recht op voldoende tijd, kwaliteit van zorg en rechtsbescherming om deze doelen te bereiken.
In de praktijk is het niet mogelijk een exacte termijn te noemen waarbinnen je het perspectiefbesluit moet nemen. De ‘aanvaardbare termijn’ bepalen is maatwerk, en voor ieder kind en gezin anders. Dit vraagt dus om een zorgvuldige afweging van jou als jeugdprofessional, samen met het kind, de ouders en andere professionals. Streef ernaar om de aanvaardbare termijn zo gezamenlijk mogelijk te bepalen, en hierbij ook duidelijkheid te geven over het besluitvormingstraject en de te nemen stappen. Doe dit bijvoorbeeld door een overleg te organiseren met alle betrokkenen.
Enkele relevante factoren bij het bepalen van de termijn zijn de leeftijd van het kind (termijn voor een jong kind korter, voor een ouder kind langer), instemming van de ouders met de uithuisplaatsing en het type plaatsing. Andere belangrijke factoren zijn trauma en gehechtheid (Juffer, 2010). Goede diagnostiek gericht op gehechtheid is belangrijk. Dit vergt goed getrainde professionals en betrouwbare meetinstrumenten (Van Hoof, 2017).
Omdat er geen exacte termijn gegeven kan worden, is het belangrijk om al in een vroeg stadium na te denken over de doelen waar je samen met ouders en kind aan gaat werken. En om regelmatig met elkaar te evalueren wat de stand van zaken is. De tien punten uit het afwegingskader ondersteunen je hierbij. Binnen zes weken na de uithuisplaatsing moet je een plan van aanpak hebben opgesteld (Jeugdwet, 2015). Hierin moet ook worden vastgelegd wanneer de evaluatie plaatsvindt van zowel de uithuisplaatsing als de hulpverlening.
Verdieping en onderbouwing
Aanvaardbare termijn
In de eerdere versie van de richtlijn stonden wel specifieke termijnen voor het nemen van een perspectiefbesluit. Die werden in de praktijk als nogal dwingend ervaren. Na het verlopen van zo’n termijn zou terugplaatsing strikt genomen niet meer mogelijk zijn. Dit heeft ertoe geleid dat tijdens de herziening de genoemde termijnen (van een half jaar en een jaar) uit de richtlijn zijn gehaald.
Achtergrond: discussie in herzieningswerkgroep
In de werkgroep is meerdere keren gesproken over de termijnen waarbinnen een perspectiefbesluit genomen moet worden. De meningen hierover waren enigszins verdeeld. Een aantal werkgroepleden oordeelde positief over de beslissing om de termijnen van een half jaar voor heel jonge kinderen en een jaar voor oudere kinderen uit de richtlijn te halen. Anderen waren van mening dat de vastgestelde termijnen juist helpen om de druk op te voeren en tijdig hulpverlening op gang te brengen voor ouders en kind, en zo de periode van onzekerheid waar een kind zal opgroeien te beperken. Omdat het in de praktijk bijna onmogelijk is om een termijn te stellen, zou het goed zijn om in de richtlijn te benoemen dat het ook heel ingewikkeld is. Tegelijkertijd werd opgemerkt dat de beslissing om al dan niet terug te plaatsen voor jonge professionals moeilijk kan zijn als er geen duidelijke termijnen zijn opgenomen. Een afwegingskader terugplaatsing kan hen daarbij helpen en is daarom in de richtlijn toegevoegd. Of een kind terug naar huis kan, is een afweging die in elke situatie zorgvuldig gemaakt moet worden.
Conclusie
Op basis van de gevoerde discussies is dus bepaald dat in de herziene richtlijn geen vaste termijnen voor het perspectiefbesluit meer staan. Wel blijft het van belang dat binnen een aanvaarbare termijn duidelijk wordt waar een kind gaat opgroeien. Dit is vooral belangrijk om ervoor te zorgen dat ‘iedereen zo snel mogelijk in de actiestand komt’. Het is essentieel voor alle betrokkenen bij een uithuisplaatsing dat er tijdig en zorgvuldig een besluit komt over terugplaatsing. Zo’n perspectiefbesluit is maatwerk en de tijd die daarvoor nodig is kan voor elk kind en gezin weer anders zijn. Het uitgangspunt moet zijn dat ouders alle mogelijke vormen van hulp of ondersteuning krijgen om tijdens de uithuisplaatsing de (hechtings)relatie met hun kind te herstellen. En dat zij binnen een redelijke termijn laten zien dat ze opnieuw voor hun kind kunnen zorgen. Het is daarbij essentieel om regelmatig te evalueren (evaluatiemomenten moeten worden opgenomen in het plan van aanpak). Zo kun je vaststellen of de gewenste verbetering heeft plaatsgevonden, of er andere hulp nodig is of dat verbetering niet meer te verwachten valt en een terugplaatsing dus niet meer tot de mogelijkheden behoort.
4. Begeleiden bij uithuisplaatsing en terugplaatsing
Vragen en aanbevelingen
Welke hulp/begeleiding hebben ouders en kind nodig tijdens en na uithuisplaatsing? Welke interventies zijn hierbij effectief?
Aanbevelingen
4.1.1. Stel een hulpverleningsplan op
Toelichting op de aanbeveling
-
Stel voorafgaand aan de uithuisplaatsing samen met het gezin een hulpverleningsplan op waarbij de gedeelde verklarende analyse als basis dient. Neem hierin op wat ervoor nodig is om het kind te kunnen terugplaatsen, en op welke termijn.
Hulpverleningsplan
Voorafgaand aan de uithuisplaatsing stel je samen met ouders en kind een hulpverleningsplan op. Doe dit in bewoordingen die voor hen begrijpelijk zijn. In het plan staat centraal wat er nodig is om het kind na de uithuisplaatsing weer terug naar huis te laten keren – en binnen welke termijn. Een gedeelde verklarende analyse vormt de basis voor dit hulpverleningsplan. Zo’n hulpverleningsplan is een effectief hulpmiddel om doelgericht toe te werken naar een terugplaatsing of een stabiele langdurige uithuisplaatsing (Funcheon et al., 2021; Kelly et al., 2021; McWey & Cui, 2021; Winslow, 2022). Hoe actiever gezinnen meewerken aan het maken van dit plan, des te beter de resultaten zijn, én des te groter de kans is op het ‘zo thuis mogelijk’ opgroeien (Wilke & Howard, 2022).
Verwerk in het hulpverleningsplan deze algemene onderdelen:
- Een samenhangend beeld van de problematiek (gedeelde verklarende analyse).
- Hulpverleningsdoelen.
- In te zetten passende interventies om de ouders te ondersteunen, het contact tussen ouders en kind te stimuleren en toe te werken naar terugplaatsing van het kind.
- Afspraken over monitoring en evaluatie.
Besteed in het hulpverleningsplan ook aandacht aan de manier waarop kinderen en ouders – zo nodig – begeleid worden in het verwerken van en omgaan met de uithuisplaatsing, en de manier waarop zij met elkaar in contact blijven (Funcheon et al., 2021; Kelly et al., 2021; McWey & Cui, 2021). Verschillende studies (o.a. Graham & Truscott, 2019; Quick & Scott, 2019) laten namelijk zien dat er sprake is van rouw en een gevoel van stigmatisering, en dat ondersteuning van zowel ouders als kinderen op dit vlak belangrijk is.
Neem verder in het plan op hoe de begeleiding en eventuele behandeling van ouders en kind eruitziet. Dat bevordert een stabiele plaatsing. Daar hoort ook bij dat je aandacht hebt voor specifieke ondersteuningsbehoeften en onderwijs (Winslow, 2022). Zie ook de richtlijn Residentiële jeugdhulp en de richtlijn Pleegzorg. Bekijk het overzicht van belangrijke aspecten die een plek moeten krijgen in het hulpverleningsplan.
Verdieping en onderbouwing
Resultaten vanuit de literatuursearch
Uit onderzoek van Bartelink et al. (2019) komt naar voren dat het bij uithuisplaatsing belangrijk is om een begeleidingsplan op te stellen voor zowel ouders als kinderen. De Jeugdwet (2015) schrijft voor dat er binnen 6 weken na een uithuisplaatsing een plan moet liggen. Een plan waarin de begeleiding van ouders en kinderen is vastgelegd, draagt bij aan stabiliteit en vergroot de kans op terugplaatsing of stabiele langdurige plaatsing als terugplaatsing niet mogelijk is. Actieve participatie van gezinnen is nodig om een blijvend positief resultaat te behalen. Dat vraagt om investering in een goede samenwerkingsrelatie tussen professionals en ouders (Wilke & Howard, 2022).
Verschillende studies (o.a. Graham & Truscott, 2019; Quick & Scott, 2019) laten zien dat na een uithuisplaatsing een sprake is van rouw, schuldgevoel en gevoel van stigmatisering. Begeleiding en ondersteuning van zowel ouders als kinderen op dat punt daarom belangrijk is. Voor de kinderen gaat de rouw niet alleen over het verlies of veranderen van het contact met de eigen familie, maar ook over psychosociale verliezen. Zoals verlies van school, sportclub en andere aspecten van het sociale leven. Deze verliezen worden vaak niet meegenomen in de begeleiding van kinderen, maar kunnen leiden tot gedragsproblemen, fysieke, emotionele en relationele problemen. Voor ouders geldt dat zij te maken kunnen krijgen met schuldgevoelens, gevoelens van machteloosheid en trauma als gevolg van de uithuisplaatsing van hun kind(eren). Als gevolg hiervan kunnen ouders problemen ervaren in hun identiteit als ouder. Het is belangrijk dat in de begeleiding aandacht is voor identiteit, loyaliteit en contact tussen ouders en kinderen. Daarnaast is een plan nodig voor de begeleiding en eventuele behandeling van de ouders en kinderen, gericht op specifieke ondersteuningsbehoeften en onderwijs voor het kind (Winslow, 2022).
Begeleiding van kinderen en ouders
Kinderen en hun ouders hebben na een uithuisplaatsing begeleiding nodig bij het verwerken van en omgaan met de uithuisplaatsing, het opbouwen van een steunnetwerk en het werken aan specifieke problemen (o.a. Graham & Truscott, 2019; Quick & Scott, 2019; Shanks & Weitz, 2020).
Besteed in het hulpverleningsplan daarom aandacht aan de volgende aspecten:
- Verwerking van de uithuisplaatsing door ouders en kind (rouw, loyaliteitsconflicten, stigma).
- Contact(herstel) met netwerk; contact tussen ouders en kind(eren), broers en zussen, belangrijke anderen, steunnetwerk voor het gezin.
- Expliciteren van de rollen en verantwoordelijkheden van de betrokkenen: ouders/kind/ pleegouders/gezinshuisouders/medewerkers residentiële zorg/voogd/sociaal werker.
- Het uitgangspunt van ‘zo thuis mogelijk’ opgroeien en herstel van het gewone leven (gezonde dagstructuur, deelname aan school en maatschappelijke activiteiten). Zie ook de richtlijn Residentiële jeugdhulp en de richtlijn Pleegzorg.
- Traumaverwerking en het verminderen van gedrags- en emotionele problemen van het kind.
- Veiligheid bieden aan het kind in de nieuwe situatie en waar nodig herstellen van veiligheid in de thuissituatie (zie ook de richtlijnen Kindermishandeling, Residentiële jeugdhulp en Pleegzorg).
- Versterken van opvoedingsvaardigheden en het werken aan (eventuele) andere problemen van ouders, zoals trauma-, psychische en/of verslavingsproblemen.
- Bevorderen van terugplaatsing, voorkomen van een nieuwe uithuisplaatsing en de begeleiding van ouders, kind(eren) en de rol van pleegouders/gezinshuisouder/groepswerkers daarbij.
4.1.2. Rollen en verantwoordelijkheden
Toelichting op de aanbeveling
-
Stem expliciet af wie betrokken zijn bij de uithuisplaatsing, wat ieders rol en verantwoordelijkheid is, wat ieders verhaal is over de uithuisplaatsing en hoe de samenwerking met alle partijen vorm krijgt.
Bij een uithuisplaatsing zijn meerdere professionals en partijen betrokken, al of niet binnen het gedwongen kader. Elk hebben zij hun eigen verantwoordelijkheden in het proces en nemen ze beslissingen in overleg met ouders en kinderen. Maar een goede samenwerking – en als team te werk gaan – blijkt in de praktijk nog niet zo makkelijk (Hageraats et al., 2020). Alle betrokkenen kijken vanuit hun eigen perspectief naar de situatie, hebben een eigen verhaal over wat er zich afspeelt en wat nodig is, en maken hierin ook hun eigen afwegingen (Broersen & Klapwijk, 2022). Zo heeft een pleegouder een andere rol en functie ten opzichte van ouders en kind dan een jeugdbeschermer, gedragsdeskundige of toegangsmedewerker.
Om een gezamenlijk plan te maken, is het belangrijk dat je afspreekt wie welke rol en verantwoordelijkheid heeft en hoe de samenwerking verloopt. Zo ontstaat duidelijkheid en een gezamenlijk verhaal. Samen wil je komen tot een integrale planning en uitvoering van de begeleiding die ouders en kinderen in deze situatie nodig hebben. Investeer daarom in begrip en waardering voor elkaars rol, en werk doelgericht en planmatig met het belang van ouders en kind voorop (Hageraats et al., 2020). De positioneringsdynamiek kan je ondersteunen: om een goed gesprek voor te bereiden, waar nodig bij te sturen of af te stemmen, en om er achteraf op te reflecteren (Broersen & Klapwijk, 2022).
Voorbeelden van vragen om samen te bespreken:
- Wie is wie in deze situatie? Wie heeft welke rol en welke verantwoordelijkheden?
- Wat is mijn verhaal als het gaat om deze situatie en ken ik het verhaal van de ander?
- Hoe communiceren we met elkaar en hoe werken we samen?
- Hoe geven we vorm aan de ondersteuning van ouders en kind?
4.1.3. Verwerking van de uithuisplaatsing
Toelichting op de aanbeveling
-
Besteed expliciet aandacht aan de manier waarop ouders en kind omgaan met gevoelens van rouw en verlies over de uithuisplaatsing. Traumasensitief werken is een aanpak die daarbij aansluit.
Een uithuisplaatsing is zeer ingrijpend voor kinderen en hun ouders (Graham & Truscott, 2019; Huls, 2022; Quick & Scott, 2019; Shanks & Weitz, 2020). De laatste tijd is er meer aandacht voor de gevolgen van deze ingrijpende maatregel zoals het gevoel van rouw dat kinderen en ouders ervaren (Graham & Truscott, 2019; Salem & De Wilde, 2022). Zowel ouders als kinderen ervaren dat er een stigma vastzit aan een uithuisplaatsing, namelijk het idee dat de ouders niet goed (genoeg) zijn voor hun kinderen. In de periode vóór een uithuisplaatsing voelen ouders zich beoordeeld, en kinderen denken vaak dat zij de stress van hun ouders veroorzaken.
Erken als jeugdprofessional de gevoelens van ouders en kinderen. Geef hen ook de ruimte om te verwerken wat er gebeurt. Na een uithuisplaatsing hebben kinderen soms sterk tegenstrijdige gevoelens over hun eigen ouders. Het familiesysteem is doorbroken, en dat kan een sterk gevoel van verlies opleveren. Om het kind te helpen de uithuisplaatsing te verwerken, is het nodig dat je het kind ondersteunt bij het begrijpen en duiden van diens ervaringen. Praat bijvoorbeeld over de betekenis van ouders, familie en ‘thuis’. Benadruk dat het heel normaal is als het kind gevoelens van verlies, angst of boosheid ervaart.
Veel ouders hebben behoefte aan steun van andere ouders met dezelfde ervaringen (o.a. Quick & Scott, 2019; Salem & Wilde, 2022). Een steungroep helpt hen omgaan met het stigma dat ze ervaren. Het is ook belangrijk dat je als jeugdprofessional de ouders ondersteunt in het vormgeven van hun rol als ouder. Geef hen ruimte om hun emoties te uiten over de uithuisplaatsing. Zo kunnen zij het (tijdelijke) verlies van hun kind leren accepteren, evenals hun verdriet, angst en boosheid daarover. Dit vraagt om inlevingsvermogen van professionals. De methode Ouderbegeleiding na een opvoedingsbesluit kan hiervoor bruikbaar zijn. Deze methode is bedoeld voor ouders bij wie de beslissing is genomen dat hun kind gaat opgroeien in een pleeggezin en helpt hen om een nieuwe invulling te geven aan de relatie met hun kind.
Verdieping en onderbouwing
Verwerken van de uithuisplaatsing
Diverse onderzoeken maken inzichtelijk dat het nodig is ouders en kinderen te ondersteunen in het opbouwen van een steunnetwerk dat tijdens de plaatsing en na terugplaatsing het kind en de ouders steun kan bieden (Funcheon et al., 2021; Kelly et al., 2021; McWey & Cui, 2021). Zowel bij de kinderen als bij de ouders kunnen allerlei emoties een rol spelen die impact hebben op het functioneren. Deze emoties vragen om duiding, begeleiding in het omgaan met de gevoelens en gedachten die daarbij horen, en soms ook om relativering.
Een aandachtspunt is om systemisch te denken en kijken naar de gevolgen van uithuisplaatsing voor het systeem waar het kind onderdeel van is en tijdelijk ook wordt. Want vaak is de hulp gericht op het kind als individu (Carr, 2019; Maltais et al., 2019). Dankzij lotgenotencontact (zoals een steungroep) kunnen ouders leren omgaan met alles wat de uithuisplaatsing met hen doet. Zij ervaren zo ook dat ze niet alleen zijn in hun ingewikkelde ervaringen, gevoelens en gedachten. Voor ouders is het daarbij belangrijk dat zij worden begeleid in het kijken naar het ouderschap en ondersteund worden in het vormgeven van hun rol als ouder. In Nederland is een methode ‘Ouderbegeleiding na opvoedingsbesluit’ beschikbaar. Deze methode helpt ouders met de uithuisplaatsing van hun kind om te gaan en een nieuwe invulling te geven aan de relatie met hun kind. Daarnaast is het noodzakelijk dat met hen gewerkt wordt aan problemen die ze ervaren in het dagelijks leven die mede hebben geleid tot het ingrijpende besluit van de uithuisplaatsing. Ook is aandacht nodig voor bijvoorbeeld financiële stress of andere maatschappelijke problemen die zij ervaren (Oomen & Kwint, 2015).
Trauma-informed care
Steeds meer onderzoek wijst op het trauma dat voorafgaat aan uithuisplaatsing, maar ook op het trauma dat een uithuisplaatsing veroorzaakt. Daarbij wordt gewezen op het belang van de inzet van trauma-informed care (TIC), waarbij aandacht is voor de achtergrond en ervaringen van zowel ouders als kinderen (Vervoort-Schel et al., 2022).
Gedeeld opvoederschap
Bij gedeeld opvoederschap delen pleegouders en beroepsopvoeders samen met de ouders de zorg voor en de verantwoordelijkheid over het kind. In de praktijk betekent dit dat al bij de kennismaking goede samenwerkingsafspraken worden gemaakt. Over praktische zaken en over omgang. Samenwerken is soms ingewikkeld en vaak wordt niet erkend welke de rol ouders blijvend hebben in het leven van hun kind. Het lectoraat Jeugd en Gezin van de Christelijke Hogeschool Ede (CHE) doet sinds 2014 onderzoek naar de samenwerkingsrelaties tussen opvoeders en ouders. Zij ontwikkelden de methodiek ‘de relationele route tot gedeeld opvoederschap’. Meer informatie over het onderzoek van de CHE is terug te vinden op Gedeeldopvoederschap.nl.
4.1.4. Zet in op behoud en herstel van contact
Toelichting op de aanbeveling
-
Zet na de uithuisplaatsing direct in op behoud en herstel van contact tussen kind, ouders en broers/zussen, in een omgeving die prettig en veilig is voor kind en ouders. Begeleid hierbij alle betrokkenen. Vraag naar de wensen en behoeften van het kind en de ouders wat betreft de frequentie en vorm van het contact.
Contact met ouders en vrienden: een cruciaal recht
Voor de ontwikkeling van kinderen is het nodig dat zij gehechtheidsrelaties hebben met belangrijke personen, meestal de mensen die voor hen zorgen. Een plotselinge breuk in het contact met zo’n gehechtheidsfiguur levert het kind schade op. Als een kind na een uithuisplaatsing weinig contact heeft met voorheen belangrijke gehechtheidsfiguren, dan kan dit sterke angst oproepen, traumatisch zijn en zorgen voor verdere vervreemding van de ouders. Niet voor niets hebben kinderen volgens het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (art. 9 IVRK) recht op contact met hun ouders. Ook hebben ze recht op contact met andere personen met wie zij een nauwe betrekking hebben, zoals vrienden.
Meerdere gehechtheidsrelaties mogelijk
Kinderen bouwen niet alléén met hun verzorgers een gehechtheidsrelatie op (Forslund et al., 2022). Ze kunnen gehechtheidsrelaties ontwikkelen en vasthouden met meerdere personen. Contact met de ouders staat dus de ontwikkeling van een gehechtheidsrelatie met pleegouders niet in de weg. En andersom is een opgebouwde gehechtheidsrelatie met pleegouders geen reden om het kind niet meer terug te plaatsen (zie ook de richtlijn Pleegzorg). Voorwaarde is wel dat de ouders tegenover het kind de plaatsing niet openlijk afkeuren en zo de pleegouders afwijzen. Anders krijgt het kind het gevoel dat het moet kiezen tussen de ouders en pleegouders. Idealiter werk je dus aan een goede samenwerking en verstandhouding tussen ouders en pleegouders.
Begeleiden en faciliteren van contact
Kinderen die in een pleeggezin of residentiële instelling geplaatst zijn, hebben dan ook baat bij regelmatig contact met hun ouders en andere betrokkenen. Begeleid hierbij zowel ouders en kind als ook pleegouders en beroepsopvoeders. Kinderen die regelmatig contact met hun eigen ouders hebben, worden vaker teruggeplaatst en hun uithuisplaatsingen duren gemiddeld korter (Carr, 2019). Langdurige pleegzorgplaatsingen blijken ook stabieler als kinderen contact houden met hun ouders. Een voorwaarde is wel dat de pleegouder, gezinshuisouder, pleegzorgbegeleider of (bij residentiële plaatsing) de mentor van het kind een goed contact heet met de ouders. Beslissingen over de beste frequentie, vorm en locatie van het contact neem je als jeugdprofessional samen met de ouders en het kind. Online contact (door bijvoorbeeld beeldbellen) is overigens ook een manier voor het kind om het contact te houden met ouders of andere familie.
Zorg dat ouders direct na de uithuisplaatsing van hun kind de mogelijkheid krijgen om (onder begeleiding) intensief contact met het kind te onderhouden (Van den Bergh & Weterings, 2007). Het doel is om (weer) een veilige relatie te creëren. Doelgerichte systemische interventies, gericht op contactherstel tussen ouders en kinderen, zijn hierbij het meest effectief (Carr, 2019; Maltais et al., 2019). Interventies gericht op de ouder-kindrelatie staan in de richtlijn Problematische gehechtheid.
Vanaf het begin inzetten op contact
Voor ouders is het bij een uithuisplaatsing moeilijk om zelf de relatie met hun kind te onderhouden en zo terugplaatsing mogelijk te maken (Collings & Wright, 2022). Zet daarom vanaf de start van de uithuisplaatsing in op een goede communicatie tussen ouders en pleegouders/gezinshuisouders/mentor. Bij mogelijke stresssignalen van het kind is het belangrijk om niet te stoppen met bezoek, maar om de vorm van het contact aan te passen (Deprez et al., 2018). Zet in zo’n geval begeleiding in voor verbetering van de kwaliteit van het contact en hulp voor het kind, de ouders, pleegouders en mentor (Bastiaensen & De Koning, 2015). Ouders kunnen een belangrijke rol blijven spelen in het leven van hun kind, zelfs als het perspectief van het kind niet is om terug naar huis te gaan. Dat is goed voor het kind en het pleeggezin/gezinshuis. Zie voor een voorbeeld de methodiek Gedeeld opvoederschap.
Pleegouders en jeugdprofessionals spelen een cruciale rol in de begeleiding van het contact tussen ouders en kind (Collings & Wright, 2022). Onderzoek laat zien dat de volgende aspecten het contact tussen ouders en kind bevorderen (o.a. Collings & Wright, 2022; Trout et al., 2020; Van Holen et al., 2020):
- In het hulpverleningsplan opnemen hoe en hoe vaak het contact tussen kind en ouders plaatsvindt, rekening houdend met het ‘tijdelijke’ karakter van de uithuisplaatsing en gericht op de lange termijn.
- Investeren in een samenwerkingsrelatie tussen de verzorgers en ouders en ieders rol en verantwoordelijkheid afstemmen.
- De wensen en gevoelens van het kind, de ouders en andere belangrijke personen meewegen bij het bepalen van de contactmomenten.
- Ouders en kind ondersteunen in de frequentie, kwaliteit en veiligheid van het contact.
- Als professional het contact benutten om inzicht te krijgen in de ouder-kindrelatie, om het herstel van de ouder-kindrelatie te bevorderen of om het welzijn en de ontwikkeling van het kind te stimuleren.
- Je ervan bewust zijn dat ouders zich beoordeeld kunnen voelen. En dit regelmatig bij de ouders te toetsen, om te voorkomen dat dit gebeurt.
- Als contact niet mogelijk is, zowel het kind als de ouders daarover uitleg geven op een manier die zij begrijpen. Niet alleen mondeling maar ook schriftelijk, zodat ouders en kind dit altijd kunnen teruglezen.
Bied maatwerk: geen situatie is hetzelfde
Jongeren in de focusgroep vertellen dat het contact met hun familie na de uithuisplaatsing vaak enorm verminderde. Bijvoorbeeld doordat ze op een plek ver van hun familie terechtkwamen, of doordat contact door hulpverleners ontmoedigd werd. Andersom werd in sommige gevallen het contact juist gestimuleerd terwijl de jongere er geen behoefte aan had. Deze jongeren pleiten daarom voor maatwerk: sluit aan bij de wensen en overwegingen van het kind en stel de vraag: “Wat wil je zelf in het contact met je ouders, en eventuele broers en zussen?” (NJi, 2022). Interventies die je kunt inzetten om de ouder-kindrelatie te verbeteren na kindermishandeling zijn te vinden in de richtlijn Problematische gehechtheid.
4.1.5. Begeleid kinderen in hun ontwikkeling
Toelichting op de aanbeveling
-
Begeleid kinderen in hun ontwikkeling op basis van hun ondersteuningsbehoeften op het gebied van wonen, werk, sociale steun en welzijn en zet specifieke interventies in die gericht zijn op hun individuele problematiek, zoals traumagerelateerde problemen, gedragsproblemen en/of emotionele problemen.
Traumaverwerking en verminderen van gedrags- en emotionele problemen
Veel uithuisgeplaatste kinderen kampen met ernstige psychische problemen als gevolg van wat ze hebben meegemaakt. Veelvoorkomende stoornissen bij kinderen in de pleegzorg zijn posttraumatische stressstoornis (PTSS), mishandeling-gerelateerde traumaproblemen en bijkomende gedrags- en emotionele problemen. Stel als jeugdprofessional samen met ouders en kind vast of en welke ondersteuningsbehoeften het kind hierin heeft.
Traumasensitief werken
Naast specifieke behandelingen is traumasensitief werken (Trauma-Informed Care) een geschikte manier om kinderen te begeleiden die ingrijpende ervaringen achter de rug hebben (Vervoort-Schel et al., 2022). De pijlers van traumasensitief werken zijn: veiligheid, verbinding (positieve stabiele relaties) en emotieregulatie. Raadpleeg de richtlijn Traumagerelateerde problemen voor advies hoe je deze aanpak vormgeeft. Deze richtlijn is ook nuttig voor interventies bij traumagerateerde problemen. Bij interventies voor gedrags- en emotionele problemen staan in de richtlijn Stemmingsproblemen en de richtlijn Ernstige gedragsproblemen.
4.1.6. Zet in op hulp aan ouders
Toelichting op de aanbeveling
-
Zet direct na de uithuisplaatsing in op hulp aan en/of behandeling van de problemen van ouders, wanneer de gedeelde verklarende analyse uitwijst dat dit nodig is.
Werken aan opvoedingsvaardigheden en andere problemen van ouders
Zorg dat je na een uithuisplaatsing samen met ouders werkt aan de problemen die mede hebben geleid tot de uithuisplaatsing. Dat kan bijvoorbeeld gaan om trauma-, psychische en verslavingsproblemen. Dit is essentieel om zo actief te werken aan de mogelijkheid tot terugplaatsing. Lees hiervoor ook Voorkomen van uithuisplaatsing. Net als bij kinderen is het bij ouders belangrijk om traumasensitief te werken (o.a. Collings & Wright, 2022).
4.1.7. Werk gericht toe naar terugplaatsing
Toelichting op de aanbeveling
-
Werk gericht toe naar terugplaatsing binnen een voor het kind aanvaardbare termijn. Maak hiervoor direct bij het besluit tot uithuisplaatsing een toekomstgericht plan. Zet daarbij interventies in die de ouder-kindinteractie verbeteren en de opvoedingsvaardigheden van de ouders vergroten. Betrek personen uit het netwerk die ook op de langere termijn een rol kunnen spelen.
Bevorderen van terugplaatsing
Toewerken naar terugplaatsing krijgt in de praktijk nog niet altijd voldoende aandacht (Farmer, 2018; Funcheon et al., 2021). Vóór een uithuisplaatsing moet er een hulpverleningsplan komen, waarin staat hoe en op welke termijn de betrokkenen toewerken naar terugplaatsing. Om die terugplaatsing te bevorderen, is het goed als ouders en kind nauw contact met elkaar onderhouden en hierin begeleiding krijgen. Houd bij gescheiden ouders rekening met hoe de zorgverdeling en het contact tussen ouders en kind na de scheiding is geregeld. Bij gezinnen waarin psychische problemen of verslaving een rol spelen, is een meer gefaseerde terugplaatsing vaker succesvol (Jedwab et al., 2018).
Jongeren die een uithuisplaatsing hebben meegemaakt, vinden het niet altijd fijn als er direct gewerkt wordt aan terugkeer naar huis. Voor hen is het belangrijk om eerst tot rust te komen op de nieuwe plek. Daarna kan heel zorgvuldig gekeken worden naar wat er mogelijk is. Is er perspectief op terugplaatsing, dan is het wel zaak er snel mee te beginnen (focusgroep NJi, 2022) en passende hulp in te zetten. Hulp die gericht is op de ouder-kindinteractie, opvoedingsvaardigheden en mogelijke andere problemen die ouders belemmeren in de opvoeding van hun kind. Niet op tijd – en binnen de voor het kind aanvaardbare termijn – passende hulp inzetten, bijvoorbeeld door wachtlijsten of tekorten in het hulpverleningsaanbod, is een grote belemmering om gericht te werken aan terugplaatsing (Bruning et al., 2022a; Huls, 2022). Houd hiermee rekening bij het opstellen van een plan en zorg dat het belang van het kind voorop blijft staan.
Ouders ondersteunen in de ontwikkeling van hun opvoedingsvaardigheden is dus essentieel (Martín et al., 2020). Bij interventies die hierop gericht zijn, kun je de volgende strategieën toepassen (Maltais et al., 2019):
- Ouders door uitleg en scholing zich leren afstemmen op de behoeften van hun kind.
- Sociale steun van ouders en kind vergroten.
- Probleemoplossingsstrategieën aanreiken en hierop reflecteren.
Systeemgericht werken is hierbij effectiever dan strategieën die op het individu gericht zijn. Een goede samenwerkingsrelatie met de ouders opbouwen, waarbij zij vertrouwen hebben in de hulpverleners, is een voorwaarde voor goede resultaten (lees meer hierover in de richtlijn Samen beslissen over hulp).
Onderwijs volgen en meedoen aan het maatschappelijk leven (elementen van zingeving) vergroten voor het kind de kans op een succesvolle terugplaatsing (Esposito et al., 2022; Trout et al., 2020).
Werkzame elementen die terugplaatsing bevorderen
De Child Welfare Information Gateway (2020) biedt een overzicht van werkzame elementen die terugplaatsing bevorderen:
- Gezinnen betrekken bij de uithuisplaatsing en gericht werken aan goede communicatie en het opbouwen van vertrouwen.
- Zorgvuldig onderzoek doen naar de gezinssituatie en een hulpverleningsplan opstellen.
- Steun bieden bij, motiveren voor en vasthouden van verandering.
- Doelgerichte interventies inzetten.
- Een steunend netwerk betrekken bij de na te streven veranderingen.
- Teamwork stimuleren onder ouders, verzorgers, casemanagers en overige professionals.
In Nederland zijn de volgende effectieve programma’s beschikbaar die bovenstaande werkzame elementen benutten:
- Parent Management Training Oregon (PMTO)
- Multisysteem Therapie (MST)
- Intensieve Ambulante Gezinsbehandeling (IAG)
Plan voor begeleiding na terugplaatsing
Als een kind weer thuis gaat wonen, is dit opnieuw een grote verandering voor het gezin. Zo’n terugplaatsing verloopt niet vanzelfsprekend succesvol. Naar schatting in meer dan de helft van de gevallen worden kinderen na terugplaatsing opnieuw uit huis geplaatst (Esposito et al., 2022). Daarom is het zo belangrijk om deze stap goed voor te bereiden en goede nazorg te bieden. Bij het plannen van een terugplaatsing is het nodig om een plan voor minstens een jaar op te stellen voor de begeleiding van ouders en kind na terugplaatsing. Met hulp van een gedeelde verklarende analyse kun je met alle betrokkenen de juiste begeleiding bepalen.
Verdieping en onderbouwing
Resultaten vanuit de search
Voor kinderen zijn nog weinig gerichte interventies ontwikkeld om hen te begeleiden na de uithuisplaatsing (Bruning et al., 2022). Kinderen hebben volgens het IVRK recht op contact met hun ouders. Een plotselinge breuk in het contact met de hechtingsfiguur levert de kind schade op. Gebrek aan contact met de voorheen belangrijke hechtingsfiguur na een uithuisplaatsing kan bovendien bij de kind sterke angst oproepen, voor een trauma zorgen en ook voor verdere vervreemding van zijn ouders. Kinderen die in een pleeggezin of residentiële instelling geplaatst zijn en regelmatig contact met hun ouders hebben, worden vaker teruggeplaatst en worden gemiddeld ook korter uit huis geplaatst. Langdurige pleegzorgplaatsingen blijken stabieler als kinderen contact houden met hun ouders.
Doelgerichte systemische interventies die gericht zijn op contactherstel tussen ouders en kinderen, zij het meest effectief. Voorbeelden uit de databank Effectieve jeugdinterventies zijn: Video-feedback Intervention to Promote Positive Parenting and Sensitive Discipline (VIPP-SD), Multisysteem Therapie (MST) en Intensieve Ambulante Gezinsbehandeling (IAG). Expliciete aandacht en inzet voor contact tussen ouders en kind is belangrijk. Want het is voor ouders in deze situatie moeilijk om zelf een relatie met hun kind op te bouwen en zo terugplaatsing mogelijk te maken. Het is belangrijk om te observeren hoe het contact verloopt en ouders te ondersteunen in het aangaan en onderhouden van contact met het jonge kind. Pleegouders en groepswerkers spelen een cruciale rol spelen in het contact tussen ouders en kind, en in de ondersteuning van het kind hierbij.
De Gezondheidsraad (2018) beveelt diverse interventies aan om de ouder-kindrelatie te verbeteren na kindermishandeling. Parent Child Interaction Therapy (PCIT), Stevig Ouderschap, Triple P, Home Start en VoorZorg. Mogelijk vormen dit ook geschikte middelen om tijdens een uithuisplaatsing ouders en kinderen doelgericht te begeleiden en de ouder-kindinteractie te verbeteren. Veel uithuisgeplaatste kinderen kampen met ernstige psychische problemen door wat zij hebben meegemaakt. Vaak voorkomende stoornissen bij kinderen in de pleegzorg zijn posttraumatische stressstoornis, mishandeling-gerelateerd trauma en bijkomende gedrags- en emotionele problemen. Dit verschilt per kind en hangt onder andere af van de leeftijd waarop het kind uit huis is geplaatst en de problemen die daaraan voorafgingen.
Landsverk en collega’s (2009) hebben via een review onderzocht welke interventies effectief kunnen zijn bij de meest voorkomende psychische problemen van kinderen in de pleegzorg. Er is vooral onderzoek gedaan naar de effectiviteit van cognitieve en gedragstherapeutische interventies die symptomen, gedrag en functioneren beïnvloeden. Voorbeelden van zulke interventies zijn Trauma-Focused Cognitieve Gedragstherapie (TF-CGT), oudertrainingsprogramma’s (bijvoorbeeld Incredible Years (basis)), Parent-Child Interaction Therapy (PCIT) en CGT voor depressie.
De Gezondheidsraad (2011) heeft een overzicht gemaakt van effectieve behandelprogramma’s om de gevolgen van kindermishandeling aan te pakken. De raad vond alleen wat betreft EMDR en TF-CGT overtuigend bewijs voor de effectiviteit in de behandeling van posttraumatische stresssymptomen. Naast aandacht voor de begeleiding van kinderen en ouders, is er ook meer aandacht voor het gewone leven, schoolgang en een zinvolle daginvulling. Er wordt te weinig gericht gewerkt aan toewerken naar terugplaatsing. Om terugplaatsing te bereiken, moet hier al in een vroeg stadium aandacht voor zijn en moet vooraf ook al worden vastgesteld hoe naar een terugplaatsing wordt toegewerkt. Een belangrijk probleem dat wordt gesignaleerd is het niet tijdig kunnen inzetten van passende hulp als een belangrijke belemmering om te werken richting terugplaatsing.
Maltaisa, Cyrb, Parentc en Pascuzzob (2019) beschrijven welke strategieën in de verschillende interventies gebruikt worden om toe te werken naar terugplaatsing:
- Ondersteuning van ouders om te leren afstemmen op de behoeften van hun kind, door uitleg en scholing.
- Sociale steun vergroten.
- Probleemoplossingsstrategieën aanreiken en hierop reflecteren.
Child Welfare Information Gateway (2020) stelde een overzicht samen van werkzame elementen die terugplaatsing bevorderen:
- Gezinnen betrekken bij de uithuisplaatsing en gericht werken aan goede communicatie en het opbouwen van vertrouwen.
- Zorgvuldig onderzoek doen naar de gezinssituatie en een hulpverleningsplan opstellen.
- Steun bieden bij, motiveren voor en vasthouden van verandering.
- Doelgerichte interventies inzetten.
- Een steunend netwerk betrekken bij de na te streven veranderingen.
- Teamwork stimuleren onder ouders, verzorgers, casemanagers en overige professionals.
Welke hulp/begeleiding hebben ouders en kind nodig na terugplaatsing? Welke interventies zijn hierbij effectief?
Aanbeveling
4.2.1. Ondersteun ouders en kind na terugplaatsing
Toelichting op de aanbeveling
-
Ondersteun ouders en kind na terugplaatsing door direct begeleiding te bieden en effectieve interventies in te zetten of te continueren. Inventariseer en evalueer zorgvuldig in hoeverre opvoedingscapaciteiten van de ouder en de ontwikkeling en veiligheid van het kind zijn verbeterd. Inventariseer ook of het gezin hulp kan krijgen van het (informele) sociale netwerk en of de beschermende factoren bij kind, ouders en omgeving zijn toegenomen.
Begeleiding na terugplaatsing
De begeleiding na terugplaatsing is erop gericht om gezinnen te helpen zich aan te passen aan de situatie dat het kind weer thuis woont. En om te voorkomen dat problemen opnieuw de kop opsteken en er een nieuwe uithuisplaatsing nodig is.
Veel van de hierna volgende punten die belangrijk zijn bij de begeleiding na terugplaatsing hebben overlap met de hulp die je als professional inzet bij het voorkomen van een uithuisplaatsing, en ná een uithuisplaatsing. Daarom wordt bij onderstaande punten soms verwezen naar de toelichting die daar betrekking op heeft.
Professionele hulp na een terugplaatsing heeft waarschijnlijk het meeste effect wanneer je als jeugdprofessional het volgende doet (volgens o.a. Hood et al., 2022; Jedwab et al., 2018; Luu et al., 2021):
- Investeren in een goede samenwerkingsrelatie met ouders en kind. Meer hierover lees je bij Samenwerkingsrelatie opbouwen met het gezin.
- Intensieve pedagogische thuishulp bieden om gezinnen te helpen de complexe problemen het hoofd te bieden. Lees meer hierover bij Inzet van interventies.
- Ouders en kinderen hulp bieden bij herstel van een verstoorde hechtingsrelatie (zie de richtlijn Problematische gehechtheid voor een overzicht aan interventies).
- Zorgen voor een gedifferentieerd hulpaanbod en dit afstemmen op de individuele behoeften van de gezinsleden. Meer hierover lees je bij Hulp organiseren.
- Ouders trainen in opvoedingsvaardigheden. Er zijn diverse interventies die zich hierop richten. Lees meer hierover bij Inzet van interventies.
- Ondersteuning blijven bieden tot ten minste twaalf maanden na de terugplaatsing. Denk bijvoorbeeld aan terugvalpreventie, ondersteuning op mogelijke crisismomenten (eventueel door het pleeggezin) en omgangsmomenten met het pleeggezin.
- Expliciet benadrukken hoe belangrijk het is dat het kind onderwijs kan volgen en kan meedoen aan het maatschappelijk leven.
Breng in kaart in hoeverre het sociale netwerk hulp kan bieden bij de terugkeer van het kind naar huis. Steun van de omgeving is belangrijk, evenals de vermindering van het stigma rond uithuisplaatsingen (Potgieter & Hoosain, 2018). Geef ook aan welke mogelijkheden er zijn voor professionele hulp. Doel van beide vormen van hulp is te zorgen voor stabiliteit in de thuissituatie.
Een effectieve interventie in opvoedingsvaardigheden:
- richt zich op de sterke kanten van ouders;
- is doelgericht en gezinsgericht;
- heeft zowel een individuele als een groepsaanpak;
- wordt uitgevoerd door gekwalificeerd personeel.
Je bereikt de beste resultaten als je als hulpverlener voortdurend de effecten evalueert, oefenmogelijkheden biedt voor nieuwe vaardigheden, interactieve trainingstechnieken inzet en ook vaders goed bij de training betrekt.
Verdieping en onderbouwing
Resultaten vanuit de search
Programma’s gericht op terugplaatsing hebben een aantal dingen gemeen. Ze draaien om bewustzijn ontwikkelen, motiveren, doelen stellen, coaching en training van ouders, rolmodel zijn en oefening. Dit vraagt veel van de hulpverlening in de begeleiding van ouders. De situatie rond een uithuisplaatsing is altijd complex, er spelen problemen en zorgen op veel gebieden en systemisch heeft de uithuisplaatsing grote gevolgen (o.a. Hood et al., 2022; Jedwab et al., 2018; Luu et al., 2021).
Terugplaatsing van kinderen na een uithuisplaatsing is een proces dat niet altijd vanzelfsprekend succesvol verloopt. Het komt regelmatig voor dat kinderen na terugplaatsing opnieuw uit huis geplaatst worden, naar schatting in iets meer dan de helft van de gevallen. Dit heeft vaak te maken met de sociaaleconomische omstandigheden waarin het gezin dan vaak nog moet functioneren, een gebrek aan onderwijs en onvoldoende hulp en ondersteuning voor ouders en kind om na terugplaatsing te werken aan het (her)vinden van balans. Het bevordert een geslaagde terugplaatsing als het kind onderwijs volgt en meedoet aan het maatschappelijk leven (Potgieter & Hoosain, 2018).
Ook na terugplaatsing is het noodzakelijk ondersteuning aan gezinnen te blijven bieden. Een belangrijk aspect is de noodzaak van een gedifferentieerd hulpaanbod. Gezinnen waarvan het kind vanwege verwaarlozing uit huis geplaatst is, hebben immers andere hulp nodig dan gezinnen waarin bijvoorbeeld mishandeling is voorgekomen.
5. Dreigende uithuisplaatsing in crisissituaties
Vragen en aanbevelingen
Wat is een crisis en welke typen crises zijn te onderscheiden?
Aanbeveling
5.1.1. Definitie van crisis
Toelichting op de aanbeveling
-
Voor deze vraag zijn geen aanbevelingen geformuleerd.
Een crisis is een acute en ernstige verstoring van het alledaagse functioneren van een individu of gezin. De draaglast van een kind, ouder of gezin gaat de draagkracht van henzelf en hun sociale netwerk ver te boven. Daardoor zijn de oplossingsstrategieën die een individu of gezin normaal gesproken inzet niet langer toereikend (De Baat et al., 2013; Hoekert et al., 2000). Een crisis is een extreme situatie: een kind, ouder of gezin belandt van een ‘kwetsbare toestand’ in ‘totale ontreddering’. Allerlei bijkomende problemen verergeren de situatie nog verder. Denk aan een gebrek aan sociale ondersteuning, en financiële en materiële problemen (Hoekert et al., 2000).
Verschil in beleving tussen betrokkenen en professional
Bij deze definitie kun je onderscheid maken tussen enerzijds de beleving van de betrokkene(n) en anderzijds de professionele afweging van jeugdprofessionals die een melding van een (mogelijke) crisis aannemen. Bij betrokkenen, kinderen en hun ouders, gaat het om hun persoonlijke beleving dat zij zich in een ernstige situatie bevinden waarin ze niet meer weten wat ze moeten doen. Zij melden zich bij een crisisdienst met een schreeuw om hulp. Bij de jeugdprofessional gaat het om een professionele afweging over de aard, ernst en urgentie van de situatie. Dus: is er sprake van een zodanig acute en ernstige situatie dat het nodig is dat een jeugdprofessional direct face-to-face contact heeft voor verdere beoordeling en ondersteuning aan het gezin?
Crisis in het gezin
We gaan uit van situaties waarin er sprake is van een crisis in het gezin. Er kunnen zich ook situaties voordoen waarin een jeugdprofessional die in een gezin werkt, aan het eind van de mogelijkheden komt in de hulp aan dit gezin. Het kan zijn dat een jeugdprofessional zich hiermee bij een crisisdienst meldt. Het is van belang is dat de crisisdienst het verhaal van deze jeugdprofessional hoort, serieus neemt en zo nodig advies geeft voor verder handelen. Deze module gaat niet in op situaties waarin een jeugdprofessional is vastgelopen. Neem je als jeugdprofessional een melding van een mogelijke crisis aan, dan is het zaak om helder te kunnen onderscheiden of het gaat om een gezin dan wel een hulpverlener in crisis.
Verdieping en onderbouwing
Crisissituaties
Er zijn verschillende voorbeelden van crisissituaties in gezinnen. Er kan sprake zijn van een crisissituatie wanneer een kind een gevaar is voor zichzelf of anderen. Een kind vertoont bijvoorbeeld gewelddadig of suïcidaal gedrag, verminkt zichzelf of is agressief. Een kind kan ook gevaar lopen door toedoen van een ander (denk aan plotseling sterk escalerende vormen van ernstige mishandeling, verwaarlozing of seksueel misbruik). Ook kan er sprake zijn van een crisissituatie bij ernstig misbruik van drugs of alcohol of bij acute psychiatrische problemen (bijv. psychose of acuut suïciderisico) bij een kind of een van de ouders. Tot slot is het wegvallen van de ouder/verzorger voor kinderen een crisissituatie die voor acute onveiligheid zorgt.
Typen crises
Er zijn verschillende typen crises:
1. Acute of shock-crisis
Bij een acute of shock-crisis is de spanning in korte tijd opgelopen, bijvoorbeeld door een sterfgeval, een ongeluk of ander ernstig incident. Het vermogen van het gezin om hierop in te spelen schiet dan tekort.
2. Uitputtingscrisis
Een crisis kan ook geleidelijk ontstaan. Daarbij is de spanning in het gezin langzamerhand opgelopen. Een relatief kleine aanleiding kan de emmer plotseling doen overlopen en een crisis teweegbrengen. Dit wordt ook wel een uitputtingscrisis genoemd. Het gezin is niet langer in staat om de spanningen op te vangen en in te spelen op de behoeften van de gezinsleden.
Het is belangrijk om het type crisis te bepalen, omdat dit mede bepaalt wat voor interventie nodig is om de crisis aan te pakken.
Oorzaken crises
Het is praktisch een aantal oorzaken voor crises te onderscheiden (Van Deur & Mourits, 2002):
1. Crisis door een ingrijpende gebeurtenis
Bij een crisis door een ingrijpende gebeurtenis is meestal sprake van een acute of shock-crisis. Kenmerk is dat het gezin tot dan toe normaal tot goed functioneerde. Een ingrijpende gebeurtenis (meestal van buitenaf) veroorzaakt de crisis. Het probleemoplossend vermogen is niet meer toereikend. Een voorbeeld is dat plotseling een gezinslid wegvalt door (ernstige) ziekte of overlijden of door in hechtenisneming door de politie. De hulp dient dan vooral gericht te zijn op het praktisch en emotioneel bijstaan van gezinsleden en het regelen van praktische zaken. Een korte en snelle analyse is nodig om te bepalen wat het gezin uit balans heeft doen raken en ervoor te zorgen dat de hulp of ondersteuning goed aansluit bij de context en cultuur van het gezin.
In crisissituaties door een ingrijpende gebeurtenis kan het zinvol zijn dat jeugdprofessionals de richtlijn Traumagerelateerde problemen raadplegen.
2. Crisis bij faseovergangen
Kinderen ontwikkelen zich voortdurend. Dat vraagt dus ook om voortdurende verandering en aanpassing bij ouders, om goed aan te sluiten bij de (veranderende) ontwikkelingsbehoeften van hun kind. Wanneer ouders daar onvoldoende in slagen, kan een crisis ontstaan. Ook kan bij een faseovergang onverwachte ontregeling bij een ouder ontstaan als gevolg van onverwerkte rouw of (vroegkinderlijk) trauma. Een crisis bij een faseovergang kan zowel een acute als een uitputtingscrisis zijn.
Crises bij de overgang naar de adolescentie komen veel voor. Denk aan het weglopen van een adolescent na een flinke confrontatie met ouders of andere gezinsleden, of na een confrontatie van verschillende waarden en normen in migrantengezinnen. Na een zorgvuldige analyse dient de hulp vooral gericht te zijn op ondersteuning, het uitleggen van de ontstane dynamiek tussen ouder(s) en kind, en het erkennen van verschillende wensen en opvattingen. Het gaat om het brengen van rust en het op weg helpen in het vinden van een nieuw evenwicht.
3. Crisis bij structurele meervoudige problemen
Bij een crisis waarin structurele meervoudige problemen spelen, is er meestal sprake van een uitputtingscrisis. Het gaat hierbij vooral om gezinnen met meervoudige en complexe problemen. Deze gezinnen hebben veel en met elkaar verweven problemen, die vaak al lange tijd bestaan. Er is weinig nodig om de balans te verstoren, en de gezinsleden raken snel uit evenwicht. Zij hebben vaak een gering probleemoplossend vermogen. Vaak zijn er al allerlei hulpverleners bij het gezin betrokken. De hulp is er in de eerste plaats op gericht om de kinderen op de korte termijn voldoende veiligheid te bieden. Daarnaast is ook de veiligheid van andere betrokkenen van belang. Specifiek kan hierbij ook gedacht worden aan stress doordat de ouders geen toereikende levensstandaard kunnen bieden, zoals door (dreigende) dakloosheid of financiële of materiële armoede (zie het basiskinderrechtenkader).
4. Crisis bij verzorgingsproblematiek
Een crisis bij verzorgingsproblematiek is meestal een uitputtingscrisis. Vaak valt steun uit de omgeving weg als gevolg van uitputting. Hierbij gaat het om gezinnen die een wankel evenwicht kennen. Het gezin steunt voor noodzakelijke zorgtaken veel op anderen in de omgeving. De chronische ondersteuning vanuit de omgeving maakt het gezin afhankelijk van anderen. Denk aan gezinnen met een gezinslid dat kampt met medische problemen, een (verstandelijke) beperking, verslaving of psychiatrische problematiek. De hulp is er vooral op gericht om de opvoedingstaak elders te beleggen, zodat ze minder kwetsbaar zijn. In een vervolg is vaak langdurige ondersteuning nodig.
5. Crisis bij acute ernstige lichamelijke of psychiatrische problematiek
Het evenwicht in het gezin wordt hierbij verstoord door acute ernstige lichamelijke of psychiatrische problematiek van één van de gezinsleden. Voorbeelden van dergelijke psychiatrische problemen zijn een depressie met suïcidedreiging of een acute psychose. In deze situaties is het van belang dat jeugdprofessionals samenwerken met de psychiatrie. De hulp is gericht op het herstel van acute veiligheid. Belangrijk is het informele en formele netwerk rondom het gezin te verstevigen en afspraken met het netwerk te maken over de veiligheid van de kinderen in het gezin (als veiligheid een issue is).
Het onderscheid tussen deze vormen van crisis is enigszins kunstmatig; in de praktijk kunnen combinaties voorkomen.
Afstemming definitie
Er is afstemming geweest over de definitie van crisis met de werkgroep Crisis jeugdzorg van AKWA. Dit heeft niet geleid tot wijzigingen in de definitie en typen van crisis.
Hoe maakt een jeugdprofessional een eerste inschatting na een melding van een crisis?
Aanbeveling
5.2.1. Maak een inschatting van de ernst van de situatie
Toelichting op de aanbeveling
-
Maak tijdens de melding een eerste inschatting van de aard en ernst van de situatie en van de urgentie van de melding. Als er sprake is van een levensbedreigende situatie, bel dan 112 of vertel de melder dat die 112 moet bellen.
Eerste inschatting
Wanneer een melding van een crisis binnenkomt bij jou als jeugdprofessional, maak dan meteen een eerste inschatting van de situatie. Je doet dit op basis van het verhaal van de melder en waar mogelijk met gegevens over hulp die een gezin nu krijgt of al eerder heeft gehad. Bepaal zo of er sprake is van een crisis én wat er in ieder geval meteen nodig is om de crisissituatie aan te pakken. Maak ook een inschatting van de veiligheid van betrokkenen (ouders, kinderen en anderen), en denk ook na over de potentiële veiligheid van een jeugdprofessional die (mogelijk) op de crisis afgaat.
Vijf kernvragen
De eerste en belangrijkste bron voor deze afwegingen is het gesprek met de melder. Die melder kan een ouder of kind zelf zijn, maar ook een andere professional. Zorg dat je tijdens het telefoongesprek met de melder antwoord krijgt op de volgende vragen:
- Wat is er gebeurd?
- Wat is er bekend?
- Is het nu veilig?
- Wat moet er nu gebeuren?
- Wie zijn er betrokken en hoe staan die betrokkenen erin?
Aan de hand van deze vijf kernvragen probeer je duidelijk te krijgen wat volgens de melder de aard en ernst van de situatie is, waar de melder zich zorgen over maakt en wat maakt dat de melder zich hier nú zorgen over maakt, wat de wens of vraag van de melder of de betrokken ouders en kind is en wat de melder zelf of met hulp van anderen aan de situatie kan doen.
Bespreek daarnaast ook met de melder het verdere verloop van de gemelde situatie en maak afspraken over een eventuele terugkoppeling. Meestal is het noodzakelijk dat er medewerkers bij de het gezin langsgaan om een verdere beoordeling van de situatie te maken.
Andere informatie en externe hulp
Naast informatie uit het gesprek met de melder heb mogelijk ook informatie over een eerder gemaakte verklarende analyse en over de huidige en eerdere hulpverlening. Neem deze gegevens mee in de eerste beoordeling, om zo een zorgvuldige inschatting te maken over de beste aanpak in deze situatie. Zo nodig kun je contact opnemen met andere betrokken hulpverleners, om samen een inschatting te maken van de aard en ernst van de situatie. Ook kun je hiervoor professionals met een andere expertise inschakelen. Zo kun je bijvoorbeeld behoefte hebben aan de expertise van een arts, de jeugd- of volwassen-ggz of de politie.
Met dit geheel aan informatie trek je een conclusie over de aard, ernst en urgentie van de situatie. Evenals een conclusie over de veiligheid van betrokkenen en professionals die op de situatie afgaan.
Verdieping en onderbouwing
De vijf kernvragen die de jeugdprofessional aan de melder stelt, zijn geformuleerd in navolging van het landelijk project Veiligheid voorop. Dat is gericht op een verbetering van de samenwerking tussen de zorg en strafketen bij acute onveiligheid, en afgestemd met de werkgroep Crisis jeugdzorg.
Breder begrip van veiligheid
In afstemming met de werkgroep Crisis jeugdzorg van AKWA is het inschatten van veiligheid verbreed van veiligheid van kinderen in het gezin naar veiligheid van kinderen en gezinnen in brede zin. In de AKWA-werkgroep zijn ook twee checklists gekozen die passen bij deze verbreding van het begrip veiligheid. De ene is een checklist voor het inschatten van het risico op zelfdoding. De andere is een checklist om in te schatten of een ouder of kind een gevaar voor diens omgeving is (agressie). Beide checklists zijn beknopt en eenvoudig te gebruiken, wat aansluit bij de behoeften van professionals die handelen in een crisissituatie.
Hoe handelt een jeugdprofessional in de eerste uren na een melding van een crisis?
Aanbeveling
5.3.1. Op huisbezoek in een crisissituatie
Toelichting op de aanbeveling
-
Zorg dat je bij een crisis binnen twee uur ter plaatse bent om een verdere inschatting van de situatie te maken. Schakel bij een risico op zelfdoding, acute psychiatrische problemen en ernstige zelfbeschadiging direct de crisisdienst van de GGZ in.
Is er sprake van een crisis, dan gaan een of twee jeugdprofessionals naar het gezin toe. Zij zorgen dat ze binnen twee uur na de melding ter plaatse zijn.
Ga je als jeugdprofessional op huisbezoek in een crisissituatie, maak dan vooraf een inschatting van jouw of jullie eigen veiligheid. Daarbij kun je de Checklist Veilig Huisbezoek voor Welzijn en Maatschappelijke Dienstverlening gebruiken.
Verwacht je dat je mogelijk te maken krijgt met geweld? Neem dan maatregelen voor je eigen veiligheid. Zoals:
- Met twee personen samen op de situatie afgaan.
- Informeren van collega’s over de locatie (adres) waar je naartoe gaat.
- Een codewoord afspreken met collega’s, zodat die weten wanneer ze direct de politie moeten inschakelen.
- Samen met politie op de situatie afgaan.
- Afspreken op kantoor of op het politiebureau.
Op locatie maak je als jeugdprofessional samen met betrokkenen een verdere inschatting van de situatie, inclusief veiligheid van betrokkenen. Aan de hand hiervan bepaal je samen hoe je de crisissituatie verder wilt aanpakken. Let op: maak altijd éérst een goede inschatting van de situatie, voordat je samen met de betrokkenen een plan van aanpak bedenkt.
Ter plaatse is het belangrijk om het volgende te doen:
- De functie en rol van de op dat moment aanwezige jeugdprofessionals toelichten.
- Focussen op probleemverheldering en kalmering van de situatie.
- Hoor en wederhoor toepassen.
- Zorgen voor een actieve, directieve, structurerende en motiverende aanpak.
- Zoeken naar mogelijkheden om het sociale netwerk rond een gezin te betrekken om steun te bieden.
- Eventueel: coördineren van de zorg door al betrokken hulpverleners.
(Bron: Van Deur & Mourits, 2002; aangevuld met praktijkkennis uit de herzieningswerkgroep.)
Hoe beoordeelt en vergroot een en jeugdprofessional de veiligheid na een melding van een crisis?
Aanbevelingen
5.4.1. Veiligheid beoordelen en vergroten
Toelichting op de aanbevelingen
-
Maak ter plaatse een inschatting van de veiligheid van de ouder, het kind en van andere direct betrokkenen. Daarbij gaat het om verschillende aspecten van veiligheid:
- Veiligheid van kinderen of volwassenen binnen het gezin (aan- of afwezigheid van kindermishandeling, inclusief getuige zijn van geweld in de thuissituatie; partnergeweld; oudermishandeling).
- Risico op zelfdoding of gewelddadig gedrag door ouder(s) of kind(eren).
- Gevaar voor de omgeving door ouder(s) of kind(eren).
-
Bespreek met een gedragswetenschapper je inschatting van de situatie en ideeën voor maatregelen om de veiligheid direct te vergroten.
Zorgvuldig beslissen
Beslissen in een crisissituatie is lastig – er is veel tijdsdruk en vaak maar beperkte informatie, terwijl de gevolgen ingrijpend kunnen zijn voor gezinnen. Toch is het essentieel dat zo’n beslissing zorgvuldig plaatsvindt, en dat het belang van het kind centraal staat.
Zo maak je als jeugdprofessional een zorgvuldige beslissing:
- Werk systematisch en planmatig. Dat wil zeggen bij voorkeur op basis van een gezamenlijke probleem- en krachtenanalyse (zie richtlijn Samen beslissen over hulp) of een verklarende analyse en gezamenlijk opgesteld hulpverleningsplan).
- Maak gebruik van beschikbare kennis over wat werkt. (Wetenschappelijke, praktijk- en cliëntervaringskennis.)
- Maak onderscheid tussen de informatie die je verzamelt, welke conclusies je daaruit trekt en welke beslissingen je op basis hiervan neemt.
- Wees transparant richting ouders, kinderen, collega’s en andere hulpverleners over de overwegingen die leiden tot beslissingen.
- Houd rekening met wettelijke kaders voor uitwisseling van informatie, en met de richtlijnen of protocollen op dit gebied die je organisatie hanteert. Onder de kennis van het wettelijke kader vallen kinderrechtelijke normen als: hun recht op privacy (artikel 16 IVRK), hun recht om hun mening te geven over beslissingen waaraan passend gewicht moet worden toegekend (artikel 12 IVRK) over het delen van informatie (artikel 12 IVRK), waarbij wat in het belang van het kind is centraal staat (artikel 3 IVRK).
Samen met het gezin
Net als in andere situaties waarin uithuisplaatsing dreigt, bekijk je ook in een crisissituatie samen met het gezin wat de best passende hulp of oplossing is. Voordat je ingrijpende beslissingen neemt, ga je met alle gezinsleden in gesprek. Samen komt je tot een analyse van de situatie én tot overeenstemming over de inzet van middelen om de acute veiligheid te vergroten. Deze gesprekken zijn bij voorkeur individueel. In het geval van gesprekken met kinderen zijn bij voorkeur de ouders hierbij niet aanwezig.
Vervolgens is er altijd de afweging nodig of een interventie in het vrijwillig kader mogelijk is of dat er een gedwongen vorm van interventie moet komen. Denk bij dat laatste aan een Jeugdbeschermingsmaatregel, huisverbod, verplichte ggz, of strafrecht. Uithuisplaatsing komt pas in beeld na de gemotiveerde afweging dat andere middelen niet mogelijk zijn of naar verwachting onvoldoende effect zullen hebben. Zijn er een eerder gemaakte gedeelde verklarende analyse en hulpverleningsplan beschikbaar, dan neem je die met alle gezinsleden onder de loep. Herzie hierbij zo nodig dit plan, de afspraken en de inzet van hulp (zie Begeleiden bij uithuisplaatsing en terugplaatsing). Zorg altijd dat je oog hebt voor alle gezinsleden, maar in het bijzonder voor de persoonlijke uitdagingen van ouders.
Veiligheid inschatten na crisismelding
In de eerste uren na de melding, wanneer jeugdprofessionals (eventueel samen met andere disciplines) ter plaatse zijn bij het gezin, is allereerst een zorgvuldige inschatting van de veiligheid nodig. Daarbij gaat het om verschillende vormen van veiligheid:
- Veiligheid van kinderen of volwassenen binnen het gezin (aan- of afwezigheid van kindermishandeling, inclusief getuige zijn van geweld in de thuissituatie; partnergeweld; oudermishandeling).
- Veiligheid van kind of volwassene voor zichzelf (risico op zelfdoding).
- Veiligheid van kind of volwassene voor de omgeving (gewelddadig gedrag).
Acute en structurele veiligheid inschatten
Tijdens het hulpverleningsproces – zowel direct na de melding van de crisis als in de weken daarna – is het nodig de veiligheid in kaart te brengen. Daarbij is de acute én de structurele veiligheid van belang.
Om de veiligheid van de betrokkenen in te schatten, kun je gebruikmaken van een hulpmiddel of checklist.
Allereerst is nodig om te beoordelen of in het gezin de basisvoorwaarden voor acute veiligheid van kinderen in orde zijn. Je kunt hiervoor de Checklist Beoordeling van veiligheid gebruiken (Ten Berge & Bakker, 2005). Hierin staan de volgende aandachtspunten:
- Afwezigheid van seksueel misbruik, fysieke en psychische mishandeling.
- Aanwezigheid van basale verzorging en bescherming.
- Aanwezigheid van een affectieve relatie tussen ouder en kind / aandacht van ouder voor het kind.
- Aanwezigheid van regelmaat, structuur en continuïteit.
- Voldoende toezicht van een volwassene.
- Aanwezigheid van een gevoel van veiligheid bij het kind.
- Voldoende veranderingsmogelijkheden – op korte termijn – bij de ouder.
- Voldoende steun uit het sociale netwerk.
Daarnaast kan het ook nodig zijn om de veiligheid van andere gezinsleden te beoordelen.
In situaties waarin een kind of ouder dreigt met zelfdoding, is van belang het risico hierop te bepalen. Een mogelijk hulpmiddel hierbij is de Columbia – Suicide Severity Rating Scale (C-SSRS; Posner et al., 2011).
In situaties waarin een kind of ouder een gevaar voor de omgeving vormt, is in de eerste plaats belangrijk om na te gaan of diegene recent agressief naar mensen of dieren is geweest. Daarna kan ook bijvoorbeeld met de Brøset Violence Checklist – Nederlandse versie (BVC-NL; Woods & Almvik, 2002) het risico op agressief gedrag beoordeeld worden.
Structurele veiligheid in kaart brengen
De structurele veiligheid in kaart brengen gebeurt meestal niet tijdens de crisis, maar in een later stadium van het hulpverleningsproces (zie ook Vogtländer & Van Arum, 2016). Bijvoorbeeld door de jeugdprofessional die een ambulante crisisinterventie uitvoert. Hierbij maakt deze een zorgvuldige beoordeling van de veiligheid, het welzijn en de ontwikkeling van het kind. Een hulpmiddel hiervoor is het Framework for the Assessment of Children in Need and their Families (Department of Health, 2000). De centrale vraag daarbij is steeds: wat heeft dit kind nodig om zich goed te kunnen ontwikkelen, en kunnen deze ouders gezien hun opvoedingscapaciteiten dat bieden?
Verdieping en onderbouwing
Columbia – Suicide Severity Rating Scale (C-SSRS)
De C-SSRS is een overzichtelijke checklist met zes items. Deze helpt de jeugdprofessional een eerste inschatting te maken van het risico op zelfdoding. Bij een risico op zelfdoding is het nodig om ggz-expertise in te schakelen.
| Waarvan is er sprake? | Ja | Nee |
|---|---|---|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
| Hoe hoger de het getal bij ‘ja’, hoe hoger het acute risico | ||
Brøset Violence Checklist – Nederlandse versie (BVC-NL)
De checklist van de BVC-NL bestaat uit zeven items:
| Waarvan is er sprake? | Ja | Nee |
|---|---|---|
| Verward gedrag | ||
| Geïrriteerd gedrag | ||
| Luidruchtig gedrag | ||
| Fysiek bedreigend gedrag | ||
| Verbaal bedreigend gedrag | ||
| Aanval op voorwerpen | ||
| 0 keer ‘ja’= laag risico; 1-2 keer ‘ja’= matig risico; 3 of meer keer ‘ja’= hoog risico | ||
Hoe kan een jeugdprofessional een uithuisplaatsing voorkomen in een crisissituatie?
Aanbevelingen
5.5.1. Uithuisplaatsing voorkomen in een crisissituatie
Toelichting op de aanbeveling
-
Bepaal hoe je de veiligheid in de thuissituatie kunt vergroten door:
- het inzetten van het sociale netwerk rond het gezin;
- het inschakelen of intensiveren van professionele hulp of ondersteuning;
- het uit huis halen van de veroorzaker van de onveiligheid (tijdelijk huisverbod, maatregel gedwongen ggz, aanhouding of contact-/gebiedsverbod).
Werken aan acute veiligheid
Bedreigingen in de acute veiligheid vereisen directe acties om veiligheid van kinderen en ouders te vergroten. Daarbij kijk je samen met ouders en kind naar de best passende optie, met een voorkeur voor de minst ingrijpende interventie. Tijdelijke uithuisplaatsing is een uiterste optie. Een acute uithuisplaatsing is alleen een optie bij ernstige acute onveiligheid.
Zijn er acties nodig om de acute veiligheid te vergroten, dan maak je altijd een afweging: kunnen deze acties plaatsvinden met toestemming van ouders en kinderen in vrijwillig kader? Geven zij geen toestemming, dan kan het nodig zijn om via de kinderrechter een maatregel in gedwongen kader in te zetten.
Inzetten van het sociale netwerk rond het gezin
De eerste keuze – die de voorkeur heeft boven andere maatregelen – is om het sociale netwerk in te zetten om de veiligheid van het kind en de andere gezinsleden te verhogen. Ga hierbij na wie belangrijke personen zijn voor de ouder(s) en het kind. Dat kunnen bijvoorbeeld familieleden, vrienden, kennissen of buren zijn. Samen met ouders en kind kijk je als jeugdprofessional wie mogelijk direct hulp of ondersteuning kan bieden. Een optie kan ook zijn om het kind tijdelijk bij zo’n persoon te laten logeren, dus een netwerkplaatsing.
Inschakelen of intensiveren van professionele hulp
Een volgende mogelijkheid is om professionele hulp of ondersteuning in te schakelen of te intensiveren. Dit kan gaan om allerlei vormen van ondersteuning, maar van belang is dat de betrokken hulpverleners direct in actie kunnen komen. Daarom kan het nodig zijn om ambulante crisisinterventies in te zetten. De hulpverlener maakt samen met gezinsleden een kortetermijnplan en geeft de toezegging dat het gezin 24 uur per dag en zeven dagen per week een beroep op hulpverlening kan doen. Deze toezegging kan in de praktijk lastig te waar te maken zijn door de betrokken hulpverleners zelf. Geef daarom aan dat men ook contact kan opnemen met een crisisdienst of de politie. Voor de korte termijn kan dit de veiligheid voldoende waarborgen. Wel is het nodig om ook vervolgstappen vast te leggen.
Bij hulpverlening in een crisissituatie is er altijd het risico dat gezinnen te maken krijgen met veel wisselende hulpverleners, die telkens maar kort betrokken zijn. Denk daarom na over hoe het aantal hulpverleners waarmee ouders en kind te maken krijgen te beperken valt. Wisselingen van hulpverleners zorgt voor een breuk in de samenwerkings- en vertrouwensrelatie. Dat vertraagt het hulpverleningsproces en kan leiden tot verlies van vertrouwen in het hulpverleningssysteem.
Uit huis halen van de veroorzaker van de onveiligheid
De veroorzaker van de onveiligheid uit huis halen, dat heeft de voorkeur als dit in goed overleg met betrokkenen kan gebeuren. Werkt de veroorzaker niet mee, dan zijn er verschillende mogelijkheden. Als jeugdprofessional kun de hieronder genoemde maatregelen niet zelf inzetten, maar heb je de betrokkenheid van andere professionals nodig, bijvoorbeeld de politie of psychiater. Overweeg je deze maatregelen, schakel die andere professionals dan tijdig in.
Bij de mogelijke maatregelen gaat het allereerst om een tijdelijk huisverbod. Een tweede mogelijkheid is via gedwongen hulp vanuit de geestelijke gezondheidszorg (ggz), een crisismaatregel vanuit de Wet verplichte ggz.
Crisisgezinsopname
Sommige zorgaanbieders bieden in crisissituaties de mogelijkheid een gezin als geheel op te nemen. Hiermee voorkomen zij de uithuisplaatsing van een kind en richten ze zich op het gezin als geheel.
Een voorbeeld hiervan is de Crisis Systeem Interventie (CSI) van Ambiq. Dit is een intensieve interventie van gemiddeld zestien weken, waarbij het gezin als geheel op de locatie van de zorgaanbieder verblijft.
Structurele veiligheid vergroten
Structurele onveiligheid vraagt om een plan van aanpak voor de langere termijn. Je kunt dit plan van aanpak opstellen tijdens de crisishulpverlening die start als de eerste crisis voorbij is en er weer tijd en ruimte komt bij zowel hulpverlening als gezin om wat meer planmatig te denken. Stel je dit plan voor de langere termijn op, maak dan altijd een zorgvuldige analyse van de situatie: een probleem- en krachtenanalyse (zie de richtlijn Samen beslissen over hulp) of een verklarende analyse. In het plan van aanpak is het belangrijk om de hulp en ondersteuning aan het gezin te faseren en prioriteren. Volgens de visie Gefaseerd samenwerken voor veiligheid (Vogtländer & Van Arum, 2016) is die fasering op de volgende manier aan te brengen:
- Eerst werken aan herstel van acute veiligheid.
- Vervolgens werken aan onderliggende oorzaken van onveiligheid.
- Tot slot werken aan herstel van schade (o.a. traumaverwerking, herstel (van vertrouwen) in gezinsrelaties).
Verdieping en onderbouwing
Tijdelijk huisverbod
Voor een tijdelijk huisverbod werk je als jeugdprofessional nauw samen met de politie. De politie kan om een tijdelijk huisverbod vragen bij de burgemeester van de gemeente waar het gezin woont of bij een hulpofficier van justitie. Dit huisverbod geldt dan voor tien dagen en is te verlengen tot maximaal vier weken. In deze periode brengt de jeugdprofessional en/of andere hulpverleners verdere hulpverlening op gang om de veiligheid te vergroten.
Crisismaatregel vanuit de Wet verplichte ggz
De crisismaatregel in de Wet verplichte ggz (Wvggz) is een manier om verplichte zorg toe te passen. Deze maatregel wordt opgelegd door de burgemeester van de gemeente waar de persoon woont. De burgemeester heeft een medische verklaring van een psychiater nodig en heeft – zo mogelijk – een gesprek met de persoon om wie het gaat. De burgemeester kan alle vormen van verplichte zorg opleggen die in de Wet verplichte ggz staan: gedwongen behandeling of medicatie, beperking van bewegingsvrijheid, insluiting, toezicht en opname. Een crisismaatregel vanuit de Wet verplichte ggz is maximaal drie dagen geldig.
Voor jeugdprofessionals is van belang dat zij tijdig de expertise van de ggz inschakelen, als er sprake is van acute psychiatrische problemen van een kind of volwassene in een gezin. Zo kan de ggz een inschatting maken van de situatie en eventuele stappen in gang zetten richting een crisismaatregel vanuit de Wet verplichte ggz.
In alle situaties waarin de veroorzaker het huis verlaat – al dan niet vrijwillig – legt de jeugdprofessional de afspraken vast in een veiligheidsplan. Hierin staat minimaal het volgende:
- De vorm en frequentie van het contact tussen de gezinsleden.
- Wie ingelicht wordt wanneer gezinsleden zich niet aan de afspraken houden.
- Een noodplan (wie te bellen) wanneer de situatie onverhoopt opnieuw escaleert.
- De doelen waaraan gezinsleden gaan werken om veilige terugkeer naar huis mogelijk te maken.
- Wie wat doet en wie gemaakte afspraken opvolgt.
5.5.2. Zet een ambulante crisisinterventie
Toelichting op de aanbeveling
-
Zet een ambulante crisisinterventie in die voldoet aan de volgende voorwaarden:
Structuur
- Binnen 48 uur na aanmelding moet er hulp beschikbaar zijn.
- De hulpverlening is 24/7 beschikbaar.
- Hulpverlening vindt plaats in de eigen omgeving.
- Minimaal acht tot tien uur face-to-face contact per week met het gezin.
- De interventie duurt maximaal vier weken.
- Er is één vaste hulpverlener voor het gezin.
Inhoud
- Inzet op betrokkenheid en motivatie van de gezinsleden.
- Vaststelling doelen samen met het gezin.
- Inzet cognitieve en gedragsmatige interventies.
- Inzet op concrete, praktische hulp.
- Contact met het informele en professionele netwerk van het gezin.
- Zo nodig afstemming van hulp aan een kind dat op grond van een specifieke kwetsbaarheid recht heeft op bijzondere zorg (denk bijvoorbeeld aan een kind met een laag IQ).
Houd er rekening mee dat de hulp aansluit bij de mogelijkheden van gezinsleden. (Bijvoorbeeld met een (licht) verstandelijke beperking of slechte beheersing van de Nederlandse taal.) Zet het liefst ambulante crisisinterventies in die erkend zijn in de Databank Effectieve jeugdinterventies.
Interventies om uithuisplaatsing te voorkomen
Als jeugdprofessional kun je besluiten om crisisinterventies in te zetten om de gezinssituatie verder te stabiliseren in de weken na de melding van de crisis. Er zijn enkele effectieve interventies die voldoen aan de genoemde voorwaarden. De meest bekende interventies voor crisissituaties zijn Families First en Ambulante Spoedhulp. Onderzoek laat zien dat deze en vergelijkbare programma’s uithuisplaatsing weten te voorkomen en kindermishandeling in gezinnen verminderen. (Bronnen: Bezeczky et al., 2020; Damen & Veerman, 2013; Kinney et al., 1990; Lee et al., 2014; De Meyer et al., 2020; Lee et al., 2014; Washington State Institute for Public Policy, 2006.)
Ook andere, niet-erkende crisisinterventies die voldoen aan de genoemde voorwaarden zijn bij gebrek aan effectieve interventies in te zetten bij gezinnen in een crisissituatie.
Effectieve interventies voor het voorkomen (of verkorten) van uithuisplaatsing in een crisissituatie
| Interventie | Doelgroep | Doel | Classificatie | Onderzoek |
|---|---|---|---|---|
| Multisysteem Therapie | Gezinnen met kinderen van 10-18 jaar met ernstige gedragsproblemen. | Verminderen van ernstige gedragsproblemen en vergroten van probleemoplossend vermogen. | Effectief volgens goede aanwijzingen. | MST is een bewezen effectief programma. Meerdere studies hebben aangetoond dat het programma:
(Asscher et al., 2013; Asscher et al., 2014; Asscher et al., 2018; Deković et al., 2012; Painter, 2009; Sawyer & Borduin, 2011; Timmons-Mitchell et al., 2006; Van der Stouwe et al., 2014; Vermeulen et al., 2017; Weiss et al., 2013). |
| Families First | Gezinnen met kinderen van 0-18 jaar. | De aanwezige crisis oplossen en veiligheid vergroten, om een uithuisplaatsing te voorkomen. | Effectief volgens eerste aanwijzingen. | In onderzoek van Damen en Veerman (2015) kon bij 88% van de gezinnen een uithuisplaatsing voorkomen worden. Recenter onderzoek (De Meyer & Philipsen, 2022) laat eveneens zien dat 80% van de gezinnen een uithuisplaatsing is voorkomen. |
| Ambulante spoedhulp | Gezinnen met kinderen van 0-18 jaar. | De aanwezige crisis verlichten, veiligheid in het gezin herstellen, dagelijkse routines opbouwen, probleemgedrag van kinderen en de opvoedbelasting van ouders verminderen en het gezinsfunctioneren verbeteren. | Niet erkend. | Ambulante spoedhulp lijkt uithuisplaatsing te voorkomen (De Meyer et al., 2020). |
| ThuisBest | Gezinnen met een kind tussen 10 en 19 jaar met ernstige gedragsproblemen op meerdere leefgebieden. | Verkorten van de duur van uithuisplaatsing en kinderen met behulp van Multi Systeem Therapie thuis te laten wonen. | Niet erkend. | Opvoedstress en gedragsproblemen namen af bij gezinnen die ThuisBest volgden (Rovers et al., 2019). |
De werkgroep brengt daarnaast de Crisis Systeem Interventie onder de aandacht. Deze praktijkinterventie is gericht op gezinnen met kinderen van 0-18 jaar en waar kind of ouders een licht verstandelijke beperking hebben. Doel van de interventie is om de veiligheid te vergroten om een uithuisplaatsing van kinderen te voorkomen.
Verdieping en onderbouwing
Werkzame elementen in het voorkomen van uithuisplaatsing in een crisissituatie
Onderzoek laat een aantal ingrediënten zien die crisisinterventies succesvol kunnen maken (Bezeczky et al., 2020; Damen & Veerman, 2013; De Meyer et al., 2020; Lee et al., 2014).
Programmastructuur
Wat betreft de programmastructuur zijn dit de werkzame elementen:
A. Een snelle start en snelle beschikbaarheid
Binnen 24 tot 48 uur na melding van de crisis gaat een jeugdprofessional aan de slag in het gezin. Een snelle start van de crisisinterventie is van belang voor de veiligheid van een kind.
B. 24/7 beschikbaarheid
De jeugdprofessional is 24 uur per dag bereikbaar en zeven dagen per week flexibel beschikbaar. De jeugdprofessional bezoekt het gezin ook thuis (Lee et al., 2014). Dit kenmerk komt onder andere van het Families First-programma (Spanjaard & Haspels, 2005) en het wordt ook onderbouwd door onderzoek naar effectieve interventies in crisissituaties (Fraser, Pecora & Haapala, 1991).
C. Hulpverlening in de eigen omgeving
Volgens het Homebuilders-model is het van belang om hulp te verlenen in de eigen omgeving van het gezin, dus bij het gezin thuis, op de school van een kind en in de eigen wijk.
D. Intensiteit en caseload
Bij een goede crisisinterventie zijn de lengte van de hulpverleningssessies en de tijdstippen daarvan flexibel: een crisis kan zich tenslotte ook ’s avonds en in het weekend voordoen. Er is minimaal acht tot tien uur face-to-face-contact per week. De precieze invulling van het traject hangt af van de doelen en mogelijkheden van het individuele gezin. De jeugdprofessionals helpen ongeveer achttien gezinnen per jaar, en maximaal twee of drie gezinnen tegelijkertijd.
E. Beperkte duur
Een crisisinterventie neemt maximaal vier weken in beslag. Een crisis – in de zin van een verstoring van het evenwicht – duurt over het algemeen namelijk niet langer dan vier weken (Konijn et al., 2001). Volgens Callahan (1994) kan een crisisinterventie bestaan uit één tot acht sessies, verspreid over een periode van vier tot zes weken. Verondersteld wordt dat dit genoeg is om het evenwicht te herstellen en de heftigste emoties te laten afzwakken. Omdat de onderliggende problematiek dan nog niet opgelost is, hebben de meeste gezinnen na beëindiging van de crisisinterventie nog wel aanvullende hulp nodig (Reisch, Schlatter & Tschacher, 1999).
F. Eén vaste hulpverlener met een back-up-team
De crisishulp wordt zoveel mogelijk door één jeugdprofessional verleend (Lee et al., 2014). Jeugdprofessionals werken in teams van drie tot vijf professionals en worden ondersteund door een gekwalificeerde gedragswetenschapper. Omdat bij een gezin in crisis vaak diverse hulpverleners en diensten betrokken zijn, is samenwerking tussen de jeugdprofessional en andere hulpverleners een wezenlijk onderdeel van crisisinterventie. Dit is ook van belang in verband met een tijdige afsluiting en overdracht van het gezin (Van den Braak & Konijn, 2006). Ook aanvullende en ondersteunende interventies dienen goed aan te sluiten.
G. Deskundigheid
De jeugdprofessionals hebben minstens een intensieve training gehad van erkende trainers op het gebied van crisisinterventies. Simington, Cargill en Hill (1996) concluderen op basis van een evaluatie van het Crisis Intervention Program (CIP) dat de effectiviteit van de crisisinterventie samenhangt met onder meer de expertise van de hulpverlener.
De werkgroep stelt dat een gedragswetenschapper beschikbaar moet zijn voor de jeugdprofessional om mee te denken of kritisch vragen te stellen over de analyse en mogelijke oplossingsrichtingen. Ook geeft zij aan dat jeugdprofessionals een gedragswetenschapper moeten betrekken bij de analyse van de situatie en het bedenken van mogelijke oplossingsrichtingen. De gedragswetenschapper denkt hierover mee en bevraagt de jeugdprofessional kritisch om goed zicht te krijgen op de situatie.
Daarnaast is het wenselijk dat een ggz-specialist, zoals een klinisch psycholoog of (kinder- en jeugd) psychiater, gevraagd kan worden om mee te denken.
Programma-inhoud
A. Inzetten op betrokkenheid en motivatie
De jeugdprofessional zet expliciet in op de betrokkenheid en motivatie van het gezin. Vraag naar de motivatie van de gezinsleden en probeer zo mogelijk hun motivatie te versterken. Gesprekstechnieken uit de motiverende gespreksvoering en het oplossingsgericht werken zijn effectief in het versterken van motivatie (Bartelink, 2013a; Bartelink, 2013b).
B. Doelen en fasering
Crisisinterventie is doelgericht en omvat volgens Fairchild (1997; in: Konijn et al., 2001) meerdere fasen:
- Vaststellen van de crisis (onderzoeken van de aanleiding, inschatten van de risico’s en mogelijkheden).
- Direct verlenen van hulp waarbij het gezin en zijn netwerk worden gemobiliseerd.
- Opstellen van een interventieplan. Dat wil zeggen dat de jeugdprofessional aan de hand van een hulpplan probeert het functioneren van het gezin na de crisisinterventie te verbeteren.
Crisisinterventie bestaat vooral uit interventies voor de korte termijn: het onderzoeken van de situatie, het uitvoeren van de interventie, stabilisatie en het bieden van uitgebreide nazorg of follow-up (Reisch et al., 1999). Het doel is het bijeenhouden van het gezin of het stimuleren van het contact tussen de gezinsleden als een (tijdelijke) uithuisplaatsing van een kind noodzakelijk is, het onderzoeken van de behoeften en krachten van het gezin en het aanleren of bijstellen van de copingstrategieën van de verschillende gezinsleden (Evans, Boothroyd, & Armstrong, 1997).
Het is essentieel dat de doelen samen met het gezin worden opgesteld. Ook moeten de behaalde doelen tijdens en na afloop van de hulp in kaart worden gebracht. Verder wordt het aanbod aangepast aan de wensen, behoeften en mogelijkheden van de individuele gezinsleden. Hierdoor is de kans groter dat de beoogde doelen behaald worden (Lee et al., 2014).
C. Cognitieve en gedragsmatige benadering
De jeugdprofessional zet cognitieve en gedragsmatige interventies in om gedragsverandering te bereiken (Lee et al., 2014).
D. Vaardigheden aanleren
Door de gezinnen vaardigheden aan te leren, kunnen zij uiteindelijk zelf effectiever omgaan met het dagelijks leven. De jeugdprofessional demonstreert deze vaardigheden, oefent met de gezinnen en geeft feedback.
E. Praktische hulp bieden
De jeugdprofessional biedt praktische hulp die bijdraagt aan het behalen van de doelen. Een studie van Ryan en Schuerman (2004) laat zien dat praktische hulp in gezinnen met financiële problemen de kans op kindermishandeling verkleint. Voorbeelden zijn hulp bij het zoeken naar huisvesting en bij de aanschaf van kleding voor de kinderen.
F. Belangen behartigen
De jeugdprofessional helpt gezinnen door als hun belangenbehartiger op te treden bij instanties. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het aanvragen van schuldsanering of subsidies. Wanneer er basale problemen zijn (bijvoorbeeld een grote kans op uithuiszetting), dan moeten deze eerst worden opgelost. Al doende leert de jeugdprofessional het gezin hoe het zijn eigen belangen kan behartigen.
5.5.3. Acute onveiligheid
Toelichting op de aanbeveling
-
Beslis alleen tot uithuisplaatsing in een crisissituatie bij een acute onveiligheid die niet op andere manieren direct op te lossen is. Weeg daarbij af of de onveiligheid in de thuissituatie groter is dan de onveiligheid die de uithuisplaatsing met zich meebrengt. Beslis altijd samen met een gedragswetenschapper over een mogelijke uithuisplaatsing. Bespreek met ouders en kinderen wat de mogelijke schade kan zijn van een uithuisplaatsing in een crisissituatie.
Criterium: ernstige acute onveiligheid
Het sociale netwerk, de al aanwezige hulp, ambulante crisisinterventies – als dit allemaal niet of niet voldoende is om de veiligheid in een gezin te vergroten, dan kan uithuisplaatsing nodig zijn. De wetenschappelijke literatuur geeft geen criteria voor zulke crisisplaatsingen. Volgens de herzieningswerkgroep is ernstige acute onveiligheid in het gezin het enige criterium voor een jeugdprofessional om een kind direct uit huis te plaatsen. Want in deze situaties is de kans op (blijvende) schade bij kinderen zeer groot.
Bij dit criterium hoort dat crisisplaatsing alleen een optie is wanneer je de onveiligheid niet op andere manieren direct kan oplossen. Ook moet de onveiligheid in de thuissituatie groter zijn dan de onveiligheid die de uithuisplaatsing met zich meebrengt.
Een andere mogelijke reden voor een uithuisplaatsing is als een jongere van 12 jaar of ouder hier expliciet om vraagt. In zo’n situatie zijn op korte termijn lichtere interventies niet bruikbaar om de situatie voldoende te verbeteren, omdat een jongere of ouder hier geen vertrouwen in heeft.
Afweging maken
Als jeugdprofessional onderzoek je dus eerst de mogelijkheden om de onveiligheid te bestrijden met de minst ingrijpende interventie. Beoordeel bij een uithuisplaatsing altijd zorgvuldig de voors en tegens van interventies die minder ingrijpend zijn. En besluit alleen tot een uithuisplaatsing als je behoorlijk zeker bent dat dit een betere keuze is dan andere mogelijkheden.
Zorg ook dat ouders en kinderen deze overwegingen meekrijgen. En dat ze de voors en tegens van een uithuisplaatsing kennen en begrijpen. Er is namelijk een groot risico op schade voor een kind bij een acute uithuisplaatsing, zeker bij een gesloten plaatsing. Geef goede voorlichting aan de ouders, zodat ze beseffen waarom de uithuisplaatsing de beste beslissing kan zijn. Bewustzijn van de mogelijke schade van een uithuisplaatsing kan helpen nadenken over andere oplossingen.
Vormen van uithuisplaatsing
Er zijn verschillende mogelijkheden voor een uithuisplaatsing in een crisissituatie: tijdelijke netwerkplaatsing, crisispleeggezin of crisisopvang. Het heeft de voorkeur een kind binnen het eigen netwerk te plaatsen bij mensen die het vertrouwt. Als dit niet mogelijk is, heeft een pleeggezin voorkeur boven de crisisopvang.
Alternatieve oplossing bij gebrek aan passende plek
Het kan voorkomen dat er geen passende plek voor een kind beschikbaar is. In dat geval overleggen betrokken jeugdprofessionals met elkaar en met het gezin wat een alternatief kan zijn, dus de op een na beste optie. Daarbij maken zij afspraken met elkaar over hoe zij de veiligheid van betrokkenen in beeld kunnen houden en zo nodig in actie kunnen komen bij signalen van onveiligheid.
Korte duur en terugplaatsingsplan
Uithuisplaatsing in een crisissituatie is van korte duur, namelijk maximaal vier weken. Dit moet voor alle betrokkenen duidelijk zijn. Stel daarom meteen na de uithuisplaatsing een terugplaatsingsplan op, samen met het kind en de ouders.
5.5.4. Samenwerking voor passend hulpaanbod
Toelichting op de aanbeveling
-
Werk multidisciplinair samen met relevante instanties om zicht te krijgen op de crisissituatie en om de crisis af te wenden. Belangrijke mogelijke partners zijn politie, Raad voor de Kinderbescherming, ggz, verslavingszorg, gehandicaptenzorg en andere (jeugd)professionals.
Om een crisissituatie veilig en effectief aan te pakken, is er vaak een samenwerking nodig van verschillende partijen. Een combinatie van problemen kan ervoor zorgen dat het bestaande hulpaanbod niet passend is, en dat er dus hulp op maat moet komen. Goede samenwerking kan in zo’n geval voorkomen dat ouders en kinderen tussen wal en schip vallen. Afhankelijk van de situatie kan de expertise nodig zijn van artsen, politie, Raad voor de Kinderbescherming, ggz, verslavingszorg of gehandicaptenzorg. In de Onderbouwing en verdieping lees je meer over de expertise en rol van deze partijen.
Een multidisciplinaire samenwerking is nodig om in een crisissituatie een passende aanpak te creëren waarbij het belang van het kind centraal staat (artikel 3 lid 1 IVRK, par. 14 van het basiskinderrechtenkader).
Verdieping en onderbouwing
Artsen
Artsen kunnen helpen om de medische aspecten van de situatie in te schatten. Denk aan een kinderarts of een vertrouwensarts van Veilig Thuis. Zo’n vertrouwensarts kan beoordelen of letsel van een kind past bij het verhaal dat ouders en kind vertellen, of dat het letsel misschien toegebracht is.
Ggz en zorgprofessionals
De geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en gehandicaptenzorg kunnen nodig zijn voor een zorgvuldige inschatting van mogelijke psychiatrische problemen, verslaving of verstandelijke beperking. Professionals van deze instanties kunnen bijdragen aan een adequaat plan van aanpak. Ook kunnen zij je adviseren over hoe je met deze problemen kunt omgaan. Schakel altijd de jeugd-ggz in als een kind mogelijk een psychose heeft of met zelfdoding dreigt dan wel daartoe een poging heeft gedaan.
Politie
De politie is een belangrijke samenwerkingspartner bij (dreigend) geweld. De politie kan informatie over meldingen van huiselijk geweld geven. Daarnaast kan zij gezinsleden en hulpverleners beveiligen in het geval van (dreigend) geweld. In situaties waar sprake is van huiselijk geweld werkt de politie met een landelijk vastgesteld standaardprotocol. En als een gezinslid via een besluit van de burgemeester een tijdelijk huisverbod krijgt, handhaaft de politie dit verbod. Ook kun je als jeugdprofessional in crisissituaties zien of horen dat er strafbare feiten plaatsvinden. In zo’n situatie neem je hierover contact op met de politie.
Raad voor de Kinderbescherming
Is er (mogelijk) een voorlopige ondertoezichtstelling, voogdijmaatregel of machtiging uithuisplaatsing nodig? Schakel dan de Raad voor de Kinderbescherming in om de benodigde hulp in het gezin te krijgen of om in het gezag over een kind te voorzien. De Raad vormt namelijk de schakel naar de kinderrechter, die over deze zaken besluit. Een korte toelichting op de drie genoemde maatregelen:
- Ondertoezichtstelling
Een kinderrechter geeft een ondertoezichtstelling alleen af als een kind ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en andere hulp niet voldoende effect heeft of niet geaccepteerd wordt. - Voogdijmaatregel
Zijn er geen ouders die het gezag over een kind kunnen uitoefenen (bijv. door overlijden, hechtenis of andere omstandigheden), dan kan een voorlopige voogdijmaatregel nodig zijn. - Machtiging uithuisplaatsing
Die is nodig voor een uithuisplaatsing die ingaat tegen de wens van ouders of kind. Deze maatregel wordt altijd in combinatie met een ondertoezichtstelling afgegeven.
Jeugdprofessionals
Jeugdprofessionals werken binnen allerlei verschillende typen organisaties in het jeugddomein, zoals wijkteams, gecertificeerde instellingen en gespecialiseerde jeugdhulp. Zij kunnen op verschillende momenten bij een gezin in een crisissituatie betrokken raken. Belangrijk is dat jeugdprofessionals elkaar tijdig betrekken, zodat zij kunnen afstemmen met elkaar en met het gezin over passende hulp. Daarbij is het nodig dat zij met elkaar afspraken maken over rol- en taakverdeling, waarbij duidelijk wie waar verantwoordelijk voor is en hoe zij samen beslissingen nemen. Bij overdracht van een gezin van de ene naar de andere professional, zorgt de eerste dat de onderbouwing van de genomen besluiten helder is. Is er een machtiging uithuisplaatsing afgegeven, dan kunnen jeugdbeschermers nog een eigen professionele afweging maken of zij overgaan tot uithuisplaatsing van een kind. Ze zijn dus niet verplicht de machtiging uithuisplaatsing uit te voeren. Een uithuisplaatsing is een uiterste maatregel die zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Het verzoek om een uithuisplaatsing moet (ook in crisissituaties) goed gemotiveerd zijn (zie ook het basiskinderrechtenkader). Achteraf – wanneer een crisissituatie is aangepakt en de rust is weergekeerd – is het zinvol om samen met betrokken professionals en gezinsleden te evalueren hoe de crisis is aangepakt en welke lessen zij daarvan mogelijk met elkaar kunnen leren.
Wanneer gaat de jeugdprofessional over van crisishulpverlening naar reguliere hulpverlening?
Aanbeveling
5.6.1. Na de crisis
Toelichting op de aanbeveling
-
Stel een helder hulpverleningsplan op zodra de crisissituatie gestabiliseerd is. Dan kun je weer doelmatig en planmatig met het gezin werken aan structurele verbetering van de situatie en de mogelijke terugkeer van het kind in het gezin. De basis van dit plan is een zorgvuldige analyse van de gezinssituatie. Zorg dat het hulpverleningsplan aansluit op het eerder gemaakte crisisplan. Let op eventuele terugval en bepaal samen met gezinsleden maatregelen om een herhaling van de crisissituatie te voorkomen. Betrek een gedragswetenschapper bij de analyse en het opstellen van het hulpverleningsplan.
Als jeugdprofessional probeer je een crisis zo snel mogelijk te verhelpen. Je doet dit door een situatie te creëren waarin je samen met de gezinsleden weer kan werken aan structurele verbetering. Na de crisishulpverlening, bedoeld om de situatie te stabiliseren, komt er tijd en ruimte voor reflectie en meer planmatig werken. Hierbij houd je voortdurend oog voor de veiligheid en voor de kans op een nieuwe crisis (zie ook Vogtländer & Van Arum, 2016).
Reguliere richtlijnen
Na de crisis kunnen jeugdprofessionals en andere hulpverleners weer werken volgens de reguliere richtlijnen. In bepaalde situaties gaat het dan vooral om de richtlijn Samen beslissen over hulp. In andere situaties om Begeleiden bij uithuisplaatsing en terugplaatsing. Vaak is het nodig om interventies in te zetten die gericht zijn op gedragsverandering of onderlinge relaties. Denk aan relatietherapie, gezinsbehandeling en systeemtherapie.
Terugvalpreventieplan en naadloze overdracht
Bij het afsluiten van de crisishulp stel je met de gezinsleden altijd een terugvalpreventieplan op. Daarin spreek je met elkaar af wat de gezinsleden kunnen doen op het moment dat er een terugval dreigt.
Als jeugdprofessional die crisishulp biedt, zorg je ook voor een goede overdracht naar en naadloze aansluiting op reguliere hulpverlening. Zo kan die hulpverlening de ingezette lijn van de crisishulpverlening overnemen en voortzetten. Dit kan voorkomen dat er in het gezin een nieuwe crisis ontstaat door een slechte aansluiting van de hulp of een lange wachttijd voor hulp.
Verdieping en onderbouwing
Deze uitgangsvraag is toegevoegd op verzoek van de werkgroep om jeugdprofessionals te ondersteunen bij de stap van crisishulpverlening naar reguliere hulpverlening. De aanbeveling maakt jeugdprofessionals bewust van deze stap en verwijst naar de andere relevante bouwstenen van deze richtlijn de en naar de richtlijn Samen beslissen over hulp.
6. Interventies
Welke aanbevelingen kan ik volgen bij de inzet van interventies om uithuisplaatsing te voorkomen?
Aanbevelingen
6.1.1. Inzet van interventies
Toelichting op de aanbevelingen
-
Maak op basis van een gedeelde verklarende analyse een keuze voor inzet van evidence-based interventies die aansluiten bij de problematiek van het gezin.
-
Zet specifieke interventies in die gericht zijn op de problemen van de ouders en het kind. Zie hiervoor de geldende richtlijnen voor jeugdhulp en jeugdbescherming.
-
Zorg dat de hulp voldoende intensief is om in korte tijd ernstige en complexe problemen aan te pakken en te verminderen (denk aan acht tot tien uur per week). Zorg ook dat er een vast en goed bereikbaar aanspreekpunt voor gezinsleden is dat regelmatig contact met het gezin heeft. Zorg dat het gezin waar nodig concrete hulp krijgt en zet in op de motivatie van de gezinsleden. Werk samen met alle andere betrokken (hulpverlenende) instellingen rondom het gezin (denk ook aan de huisarts, de jeugdgezondheidszorg en school), en spreek duidelijk af wie wat doet op welk moment.
-
Onderzoek de mogelijkheden van intensieve thuishulpprogramma’s die zich richten op het hele gezin en meerdere leefdomeinen: Families First, Ambulante Spoedhulp (ASH), Multisysteem Therapie (MST), Multidimensionele Familietherapie (MDFT) en Intensieve Ambulante Gezinsbehandeling (IAG).
Interventies ter voorkoming van uithuisplaatsing
Hieronder vind je een overzicht van interventies uithuisplaatsing te voorkomen. De interventies zijn onderverdeeld in:
- intensieve thuishulpprogramma’s / intensieve pedagogische thuishulp
- overige interventies
Deze interventies vinden plaats binnen de jeugdhulp. Bij problemen die het hele gezin aangaan, is samenwerking met andere instanties essentieel. Denk aan schulden, huisvestingsproblemen, relatieproblemen tussen de ouders en verslavings- of psychische problematiek bij een ouder. Die samenwerking is ook noodzakelijk bij psychiatrische problematiek van een kind, wat betrokkenheid vereist van de jeugd-ggz. Hebben de ouders persoonlijke problemen, dan kan het nodig zijn om eerst hulp voor hen in te zetten en pas later te werken aan het (verder) ontwikkelen van hun opvoedingsvaardigheden.
Intensieve pedagogische thuishulp
Maak op basis van een gedeelde verklarende analyse een keuze voor evidence-based ambulante interventies die aansluiten bij de problematiek van het gezin. Dit betekent niet alleen dat wetenschappelijk is aangetoond dat de interventies werken, maar ook dat ze in samenhang met andere (evidence-based) werkzame factoren worden ingezet. Denk aan goed getrainde professionals, aansluiting bij de motivatie van ouders en kind en de relatie van de hulpverlener met ouders en kind.
Intensieve pedagogische thuishulp is een verzamelnaam voor verschillende, meer specifieke thuishulpprogramma’s die hieronder aan bod komen. Meestal gaat het om hulpvormen voor gezinnen die op meerdere terreinen tegelijk problemen hebben, zoals huishouden, financiën en opvoeding. Vaak laten de kinderen zelf ook problemen zien, bijvoorbeeld gedrags- of sociaal-emotionele problemen. De interventies kunnen plaatsvinden in combinatie met een kinderbeschermingsmaatregel.
Goed uitgevoerde intensieve thuishulp kan positieve effecten hebben. Bijvoorbeeld doordat de emotionele en gedragsproblemen afnemen en de opvoedingsvaardigheden groeien. Toch zijn er na afsluiting van de hulp vaak nog aanzienlijke problemen (Bezeczky et al., 2020; Evenboer et al., 2018; Van Assen et al., 2019; Van Assen et al., 2020).
De inzet van een intensieve pedagogische interventie heeft enkele hoofddoelen. Namelijk: de veiligheid van het gezin vergroten, het probleemgedrag van kinderen verminderen, en opvoedingsvaardigheden bij ouders verbeteren. Daarnaast levert het informatie op over de veiligheid van de thuissituatie, de beschermende factoren en de mogelijkheden die het gezin heeft om zelf de zorg voor het kind voort te zetten.
Hieronder volgt een overzicht van interventies voor intensieve pedagogische thuishulp die opgenomen zijn in de databank Effectieve jeugdinterventies.
Tabel: Interventies voor intensieve pedagogische thuishulp die opgenomen zijn in de databank Effectieve jeugdinterventies
| Interventie | Doelgroep | Doel | Classificatie* | Onderzoek |
|---|---|---|---|---|
| Multisysteem Therapie (MST) | Gezinnen met jongeren van 10 t/m 18 jaar die ernstige gedragsproblemen vertonen op meerdere levensgebieden. De ernst is zo groot dat de jeugdprofessional een uithuisplaatsing overweegt, of de jongere al uit huis geplaatst is. | De ernstige gedragsproblemen van de jongere verminderen en ervoor zorgen dat het gezin en de omgeving toekomstige problemen zelfstandig het hoofd kan bieden. Hiermee valt een uithuisplaatsing te voorkomen of verkorten. | Effectief volgens goede aanwijzingen. | Nederlands onderzoek laat zien dat MST effectiever is dan de gebruikelijke zorg voor zowel extreem gewelddadige als niet extreem gewelddadige jongeren. Dat suggereert dat de interventie ook gunstige effecten heeft bij moeilijk te behandelen jongeren in de residentiële hulpverlening (Asscher et al., 2018). |
| Multidimensionele Familietherapie (MDFT) | Jongeren van 12 t/m 24 jaar die crimineel gedrag vertonen en/of een stoornis hebben in het gebruik van alcohol en/of drugs, al dan niet gepaard met psychische problemen. | Het criminele gedrag en/of middelengebruik van de jongere opheffen of afzwakken en terugval tot het bewuste gedrag voorkomen. | Effectief volgens goede aanwijzingen. | Diverse onderzoeken laten zien dat MDFT een duurzamer effect heeft op probleemgedrag van jongeren (zoals criminaliteit en problematisch middelengebruik) dan residentiële hulp (Liddle et al., 2018; Rigter, 2015; Van der Pol et al., 2017). |
| Families First | Gezinnen in een acute crisissituatie die zo ernstig is dat de jeugdprofessional een uithuisplaatsing van een of meer kinderen overweegt. | De aanwezige crisis oplossen en de veiligheid van het gezin vergroten om een uithuisplaatsing van een of meer kinderen te voorkomen. Duur van de hulp is vier tot zes weken. | Effectief volgens eerste aanwijzingen.
| In het onderzoek van Damen en Veerman (2015) kon bij 88% van de gevallen een uithuisplaatsing worden voorkomen. Een kwaliteitstoetsing (Praktikon & Van Montfoort, 2022) laat zien dat bij 80% van de gezinnen een dreigende uithuisplaatsing is voorkomen. |
| Intensieve Ambulante Gezinsbehandeling (IAG) | Gezinnen met minimaal één kind tot 18 jaar die kampen met meervoudige en complexe problemen op verschillende terreinen en die moeilijk toegankelijk zijn voor hulpverleners. | Uithuisplaatsing voorkomen, of terugkeer naar huis bereiken. | Effectief volgens eerste aanwijzingen. | Onderzoek naar deze interventie richt zich niet op het voorkomen van uithuisplaatsing, maar ziet wel een afname van probleemgedrag van kinderen en opvoedingsbelasting van ouders. Ook leidt IAG tot versterking (empowerment) van ouders (Damen et al., 2019; Veerman & De Meyer, 2019). |
| Ambulante Spoedhulp (ASH) | Kinderen (0-18 jaar) en hun opvoeders, bij wie sprake is van crisis en/of een spoedeisende situatie. | De crisis verlichten, de veiligheid in het gezin herstellen, dagelijkse routines opbouwen, het probleemgedrag van kinderen en de opvoedbelasting van ouders verminderen, het gezinsfunctioneren verbeteren. De hulp duurt maximaal vier weken. | Niet erkend. | ASH lijkt een goede interventie ter voorkoming van uithuisplaatsing. Nog onduidelijk is welke werkzame elementen bij ASH het beste ingezet kunnen worden bij welke gezinnen (De Meyer et al., 2020).
|
*Classificaties zijn: effectief volgens sterke aanwijzingen; effectief volgens goede aanwijzingen; effectief volgens eerste aanwijzingen; goed onderbouwd; in beoordelingsprocedure; niet erkend.
Een variant van MST is MST-CAN (Multisysteem Therapie – Child Abuse and Neglect). Die richt zich specifiek op gezinnen met kinderen tussen de zes en zeventien jaar die worden mishandeld en/of verwaarloosd. Amerikaans onderzoek laat zien dat MST-CAN twee keer zo effectief is in het voorkomen van uithuisplaatsing als de gebruikelijke behandeling (Kamphuis et al., 2015).
Hoe effectief een interventie is, hangt af van veel factoren. Denk aan de match van de hulpverlener met het gezin, de mate waarin een interventie wordt toegepast en uitgevoerd zoals bedoeld of wordt ingepast in een breder interventiepakket. Langdurige ondersteuning van gezinnen vergroot het effect. Het is belangrijk om te beseffen dat elk gezin uniek is en hulp op maat nodig heeft.
Verdieping en onderbouwing
Samenvatting van de resultaten op basis van de literatuursearch:
- Verschillende reviews hebben zich gericht op de effectiviteit van Intensieve thuishulp (Bezeczky et al., 2020; Evenboer et al., 2018; Van Assen et al., 2019; Van Assen et al., 2020). Daarin zijn positieve effecten gevonden, bijvoorbeeld op emotionele problemen en gedragsproblemen bij de kinderen en op blootstelling aan stressvolle gebeurtenissen. Maar na afsluiting van de hulp zijn er vaak nog aanzienlijke problemen. Ook blijkt een relatief grote groep kinderen een jaar na afsluiting toch uithuisgeplaatst. Er blijken grote verschillen in effecten tussen interventies (maar zelfs tussen studies naar dezelfde interventies). Dit wijst erop dat de kwaliteit van de implementatie waarschijnlijk cruciaal is voor de effectiviteit. Zo concluderen meerdere onderzoekers dat zelfs interventies die onder dezelfde naam worden uitgevoerd vaak andere uitvoeringsvoorwaarden hebben (en bijvoorbeeld variëren in duur, doelgroep, etc.).
- Nederlands onderzoek naar Ambulante Spoedhulp en Families First (De Meyer et al., 2020) bracht positieve resultaten aan het licht. Beide lijken goede interventies om een uithuisplaatsing te voorkomen. Verder onderzoek is wel nodig om na te gaan welke werkzame elementen van beide interventies het beste voor welke gezinnen inzetbaar zijn.
- Nederlands onderzoek naar Intensieve Ambulante Gezinsbehandeling (IAG) (Damen et al., 2019; Veerman & De Meyer, 2019) heeft zich niet gericht op effecten op het voorkomen van uithuisplaatsing, maar ziet wel positieve effecten van de interventie op probleemgedrag van kinderen en opvoedingsbelasting van ouders. Ook blijkt dat IAG-empowerment van ouders significant verbetert (wat weer bijdraagt aan vermindering van gedragsproblemen van kinderen), in tegenstelling tot residentiële zorg en pleegzorg, waarbij dit nauwelijks het geval is.
- Uit een Amerikaans gerandomiseerd onderzoek met controlegroep naar Multidimensionele Familietherapie (MDFT) (Liddle et al., 2018) bleek dat de interventie bij adolescenten duurzamere effecten had op het plegen van delicten en problematisch middelengebruik dan residentiële hulp. Deze aanpak kan dus dienen als alternatief voor opname in een jeugdzorginstelling.
- Nederlands gerandomiseerd onderzoek met controlegroep naar Multisysteem Therapie (MST) (Asscher et al., 2018) laat zien dat MST meer effectief is dan treatment as usual voor zowel extreem gewelddadige als niet extreem gewelddadige jongeren. Dit suggereert dat de interventie er ook in slaagt om gunstige effecten te bereiken bij moeilijk te behandelen jongeren. Internationaal onderzoek (Vidal et al., 2017) laat voornamelijk positieve resultaten zien, hoewel er één studie is die geen verschil vond met treatment as usual (Fonagy et al., 2018).
- Een Nederlandse studie naar de JIM-aanpak (Jouw Ingebrachte Mentor) (Van Dam et al., 2017) toont dat de betrokkenheid van volwassenen uit het informele netwerk kan helpen bij het voorkomen van uithuisplaatsing van adolescenten met complexe behoeften. De meta-analyse van Van Dam et al. (2021) onderzocht het verband tussen mentoringprogramma’s en jeugdresultaten in verschillende domeinen. De resultaten van dit onderzoek geven aan dat deze programma’s significant samenhangen met positieve resultaten. Het blijkt dat de programma’s tegen risico’s beschermen en o.a. positieve schoolresultaten bij jongeren bevorderen.
- Een in Nederland verrichte meta-analyse van Dijkstra et al. (2016) naar de inzet van familienetwerkberaden laat zien dat deze aanpak niet lijkt te leiden tot minder meldingen van kindermishandeling, minder uithuisplaatsingen en snellere afsluiting van dossiers bij jeugdzorg. En dus dat deze aanpak geen toegevoegde waarde heeft ten opzichte van care as usual. Uit de systematische review van McGinn et al. (2020) blijkt dat beslissingen in familienetwerkberaden worden gebruikt om beslissingen te nemen over de beste manier om kinderen te beschermen en gezinnen te ondersteunen. De aanpak betrekt het gezin, de familie en het netwerk bij deze beslissingen. Ook blijkt uit dit onderzoek dat de wetenschappelijke onderbouwing voor familienetwerkberaden van slechte kwaliteit is en geen duidelijk beeld geeft of deze benadering beter is dan andere benaderingen. Afhankelijk van het soort studie komt de ene keer een gunstig beeld van de familienetwerkberaden naar voren, en de andere keer juist niet (Dijkstra et al., 2016). Eigen Kracht-conferenties zijn ook inzetbaar om met het netwerk samen een plan op te stellen voor een aanpak van de problemen. Uit het onderzoek van Schout en De Jong (2013) blijkt dat Eigen Kracht-conferenties ervoor lijken te zorgen dat netwerken sterker worden en de sociale steun significant toeneemt. De richtlijn Samen beslissen over hulp gaat verder in op Eigen Kracht-conferenties.
Werkzame elementen in het voorkomen van uithuisplaatsing
Veel interventies om een uithuisplaatsing te voorkomen lijken op elkaar in hun veronderstelde werkzame elementen (Visscher et al., 2021). Ze besteden vrijwel allemaal aandacht aan deze zaken:
- Goed in kaart brengen van de situatie in het gezin en de verwachtingen van gezinsleden.
- De huidige en toekomstige veiligheid.
- Een gedegen planning en evaluatie van de activiteiten.
- Werken aan verandering, met name positievere relaties, communicatie en interactie.
- Een goede samenwerking met en ondersteuning van kinderen en het gezin.
- Verbetering van opvoedvaardigheden.
- Vermindering van (ernstige) gedragsproblemen.
- Hulp in de leefomgeving van het gezin.
- Hulp bij concrete vraagstukken rondom huisvesting, huishouden, verzorging en omgaan met instanties.
- Activering van het sociale en professionele netwerk.
De verschillen tussen interventies zitten vooral in de tijdsduur van het traject, de intensiteit, de mogelijkheid tot 24-uurs bereikbaarheid, de consultatiemogelijkheden van experts en de manier van supervisie en intervisie voor de professionals. Geregeld (telefonisch) contact tussen de hulpverlener en het gezin en intensieve intervisie voor de hulpverlener lijken een goed effect te hebben. Dit geldt ook voor een flexibele en hybride (face-to-face en online contact) beschikbaarheid van de hulpverlener.
Interventie op maat
Zorg dat je altijd een interventie op maat maakt. Zodat de hulp goed aansluit bij de vraag en behoefte van individuele gezinnen en gezinsleden. Dit betekent voor jou als hulpverlener het volgende:
- Een open, niet veroordelende houding.
- Cultuursensitief werken (lees hierover meer in de inleiding (paragraaf 1.9).
- Traumasensitief werken, met aandacht voor veiligheid, verbinding (positieve stabiele relaties) en emotieregulatie (lees meer over traumasensitief werken in hoofdstuk 4).
- Aandacht hebben voor veiligheid in het gezin, vooral bij jonge kinderen.
- Rekening houden met de inzet van specifieke interventies voor bepaalde doelgroepen (bijvoorbeeld gezinnen met iemand met een licht verstandelijke beperking).
Overige interventies ter voorkoming van uithuisplaatsing
De herzieningswerkgroep heeft een aantal interventies benoemd die kunnen helpen bij ernstige en/of meervoudige problematiek. Zie hieronder een (niet-uitputtend) overzicht. Hiermee is niet altijd een uithuisplaatsing te voorkomen, maar ze richten zich wel op probleemgebieden waardoor je als jeugdprofessional een uithuisplaatsing kan overwegen. Sommige (maar niet alle) interventies zijn opgenomen in de Databank Effectieve Jeugdinterventies (DEI).
Tabel: Overige interventies
| Interventie | Doelgroep | Doel | Classificatie* | Onderzoek |
|---|---|---|---|---|
| Forensische Ambulante Systeem Therapie (FAST) | Jongeren van 12 tot en met 18 jaar die (ernstig) antisociaal en/of grensoverschrijdend gedrag vertonen met een matig of hoog risico op recidive. | Probleemgedrag verminderen of stoppen om zo (opnieuw) dreigende uithuisplaatsing te voorkomen en de veiligheid voor opvoeders(s) en de jongere te vergroten. | Effectief volgens eerste aanwijzingen. | Er hebben verschillende onderzoeken plaatsgevonden waaruit blijkt dat FAST leidt tot positieve veranderingen (e.g. Bertels, 2019; Groeneweg, 2020; Peels, 2021). |
| Relationele Gezinstherapie (RGT) | Gezinnen met jongeren in de leeftijd van 12 tot 18 jaar met ernstige externaliserende gedragsproblemen. | De onderlinge gezinsrelaties verbeteren, met als doel gedragsproblemen van de jongere te verminderen. | Goed onderbouwd. | Nederlands onderzoek laat positieve effecten zien op gedragsproblemen en gezinsproblemen en voldoende mate van modeltrouwe uitvoering door de therapeuten (Eenshuistra et al., 2014). |
| Gezin Centraal (GC) | Gezinnen met kinderen van 0 tot 18 jaar waarbij sprake is van ernstige tot zeer ernstige opvoed- en opgroeiproblemen. | De balans tussen draagkracht en draaglast van gezinnen herstellen door concrete, aantoonbare en duurzame gedragsverbetering. | Goed onderbouwd. | Uit onderzoek (Metselaar, 2011) blijkt dat aan het eind van de behandeling de opvoedingsbelasting van ouders en de gedragsproblematiek van kind significant is verminderd. Methodisch werken lijkt bovendien een positief effect te hebben. |
| School2Care | Ouders/opvoeders en jongeren (12 t/m 17 jaar) met dusdanige meervoudige problematiek dat zij de aansluiting met het (voortgezet) onderwijs verliezen en verdere maatschappelijke uitval dreigt. | De jongere doet op een positieve manier mee in de maatschappij: volgt een opleiding, loopt stage of heeft werk en heeft een structurele vrijetijdsbesteding (hobby, sport, vereniging) zonder overlast te veroorzaken voor de omgeving. | Goed onderbouwd.
N.B. Deze erkenning is ouder dan 5 jaar. De erkenningscommissie beoordeelt deze interventie opnieuw. | Meerdere onderzoeken laten zien dat leerlingen van School2Care het leef- en leerklimaat waarderen en dat medewerkers het werkklimaat positiever vinden dan referentiegroepen (Bekken et al., 2015). Er is na 3 tot 9 maanden significante vooruitgang te zien in gedrag en vaardigheden van de jongere (Van Haarst, 2013). |
| ThuisBest | Jongeren van 12 tot 18 jaar die forse gedragsproblemen hebben op meerdere leefgebieden, bijvoorbeeld thuis, op straat en/of op school, en in hun gezin. | Een kortdurende plaatsing binnen de JeugdzorgPlus (6-8 weken) biedt rust en stabiliteit voor de jongere en het gezin, waardoor de MST- therapeut met het gezin kan starten. | Niet erkend. | Er is geen effectiviteitsonderzoek gedaan. |
*Classificaties zijn: effectief volgens sterke aanwijzingen; effectief volgens goede aanwijzingen; effectief volgens eerste aanwijzingen; goed onderbouwd; in beoordelingsprocedure; niet erkend.
Interventies gericht op problemen bij kinderen
Voor specifieke interventies gericht op problemen bij kinderen kun je terecht bij de daarvoor geldende richtlijnen voor jeugdhulp en jeugd-ggz.
Interventies gericht op de gehechtheidsrelatie en ouder-kindrelatie
Problemen in de ouder-kindrelatie en problematische gehechtheidsrelaties komen veel voor in gezinnen waar een uithuisplaatsing nodig kan zijn. Kindermishandeling en een onveilige opvoedsituatie spelen hierin geregeld een rol. Zo blijkt ruim driekwart (80%) van de kinderen die opgroeien in gezinnen waarin sprake is van mishandeling, verwaarlozing en/of huiselijk geweld een problematische gehechtheidsrelatie met de ouders te hebben (Alink et al., 2014; Cyr et al., 2010). Voor preventieve interventies, die zich richten op verbetering van de kwaliteit van de gehechtheidsrelatie, kun je terecht bij de richtlijn Problematische gehechtheid. Gezinsopname en gezinsbehandeling zijn ook mogelijkheden om te werken aan de problematiek van het gezin en de ouder-kindinteracties. De herzieningswerkgroep beveelt KINGS (Kind IN Gezond Systeem) als geschikte gezinsbehandeling aan. KINGS is geen erkende interventie en wordt momenteel onderzocht op effectiviteit.
Dit is een (niet-uitputtend) overzicht van (erkende) interventies gericht op de gehechtheidsrelatie of ouder-kindrelatie:
- VIPP-SD Video-feedback Intervention to promote Positive Parenting and Sensitive Discipline (VIPP-SD)
- Basic Trustmethode
- Parent-Child Interaction Therapy (PCIT)
- Kortdurende Video-Hometraining (K-VHT) (niet-erkende interventie, theoretisch goed onderbouwd)
- NIKA (niet-erkende interventie, wordt op dit moment onderzoek naar gedaan)
Interventies die gebruikmaken van informele steun
Jouw Ingebrachte Mentor (JIM)
Een JIM is een vertrouwenspersoon uit het informele netwerk. Deze wordt door een jongere gekozen, samen met de ouders, en ondersteunt de jongere in gesprekken met hulpverleners en instanties. De interventie is gericht op jongeren met complexe ondersteuntingsbehoeften en het doel is om een uithuisplaatsing te voorkomen. JIM is niet opgenomen in de Databank Effectieve Jeugdinterventies. Van Dam et al. (2017) onderzochten of JIM’s een alternatief voor uithuisplaatsing kunnen zijn. De studie liet zien dat 83% van de 200 onderzochte jongeren met complexe behoeften een JIM kon aanstellen en dat in 90% van de gevallen ambulante behandeling voldoende was. Een meta-analyse van mentorprogramma’s laat positieve effecten zien op onder meer schoolse vaardigheden en psychosociale ontwikkeling van jongeren (Van Dam et al., 2021).
Ervaringen uit de praktijk, ingebracht door de herzieningswerkgroep, laten zien dat de inzet van een steunend sociaal netwerk gezinnen met forse problemen kan helpen. Dat kan bijvoorbeeld in de vorm van een steungezin of krachtgezin.
Steungezinnen/buurtgezinnen
Een steungezin vangt kinderen op als ouders tijdelijk overbelast zijn. Zo kunnen de ouders weer op adem komen en de kinderen zich goed blijven ontwikkelen. Vaak wordt een steungezin ingezet naast de formele hulpverlening aan een gezin. Het is niet onderzocht hoe effectief steungezinnen zijn om een uithuisplaatsing te voorkomen.
Krachtgezinnen
Een krachtgezin is een gezin waarbij minimaal één van beide ouders een jeugdprofessional is met SKJ- of BIG-registratie, die ervaring heeft met het werken met gezinnen. Deze ouder werkt op sociaal-ondernemende basis en koopt advies in van een gedragswetenschapper. Het krachtgezin ondersteunt een vraaggezin met begeleiding, coaching, inspiratie en advies. Er is nog weinig onderzoek verricht naar de effectiviteit van krachtgezinnen in het voorkomen van uithuisplaatsing.
Familienetwerkberaden
Enkele regio’s in Nederland organiseren bij een dreigende uithuisplaatsing altijd een familienetwerkberaad. Dit is een bijeenkomst waar ouders en kinderen samen met familieleden, buren, kennissen en hulpverleners de gezinssituatie in kaart brengen, waarbij de veiligheid van het kind centraal staat. Maar een internationale studie suggereert dat deze aanpak niet duidelijk leidt tot minder meldingen van kindermishandeling, minder uithuisplaatsingen of een snellere afsluiting van jeugdhulp-dossiers. Bij de ene soort studie is er een gunstig beeld, bij de andere niet (Dijkstra et al., 2016). Juist bij complexe problematiek blijken jeugdhulpprofessionals het lastig te vinden om een familiegroepsplan te maken (Berben & Drion, 2020). Wel is het zo dat de onderzoeken naar de effectiviteit van familienetwerkberaden geen hoge kwaliteit hebben, waardoor ze dus geen duidelijk beeld geven van de effectiviteit (McGinn et al., 2020).
Trauma-informed care
Steeds meer onderzoek wijst op het trauma dat voorafgaat aan uithuisplaatsing én op het trauma dat juist ontstaat door een uithuisplaatsing. Trauma-informed care (TIC) heeft aandacht voor de achtergrond en ervaringen van zowel ouders als kinderen (Vervoort-Schel et al., 2022). Raadpleeg bij trauma de richtlijn Traumagerelateerde problemen voor verdieping en interventies.
Gedeeld opvoederschap
Bij gedeeld opvoederschap delen pleegouders en beroepsopvoeders samen met de ouders de zorg voor en de verantwoordelijkheid over het kind. Het lectoraat Jeugd en Gezin van de Christelijke Hogeschool Ede (CHE) ontwikkelde de methodiek ‘de relationele route tot gedeeld opvoederschap’. Kijk voor meer informatie op Gedeeldopvoederschap.nl.
Zie ook de bouwsteen Begeleiden bij uithuisplaatsing en terugplaatsing.
Interventies die zich richten op terugplaatsing en stabiliteit na terugplaatsing
De overeenkomst tussen deze interventies is dat ze gericht zijn op een betere interactie tussen ouder en kind. Ook verbeteren ze de vaardigheid van ouders om gedragsproblematiek bij het eigen kind te herkennen en erop te reageren (Luu et al., 2021).
Deze programma’s hebben de volgende gemeenschappelijke werkzame elementen:
- Bewustzijn ontwikkelen: ouders bewust maken van en inzicht geven in de reacties van hun kind en de motivatie achter deze reacties. Dit helpt ouders om specifiek probleemgedrag bij hun kind te herkennen en aan te pakken. Ook leren ze begrijpen hoe bepaalde opvoedingsgedragingen kunnen ontstaan vanuit ervaringen in het verleden.
- Motiveren: ouders aanmoedigen om na te denken over hun opvoedingswaarden en over hoe die overeenkomen met hun acties.
- Doelen stellen: ouders ondersteunen om kleine, realistische opvoedingsdoelen te stellen.
- Coaching: ouders coachen in hun ouder-kindinteracties en hen ondersteunen bij het oefenen van nieuwe vaardigheden. Dit kan door middel van rollenspellen en videofeedback.
- Training: de reactie van ouders op de gedragsproblemen van hun kind verbeteren door positieve ouder-kindinteracties te versterken. Zo leren ouders effectiever te reageren op gedragsproblemen.
- Rolmodellering: de opvoedingsvaardigheden van ouders verbeteren door positieve ouder-kindinteracties en -gedragingen te laten zien.
- Huiswerk: ouders nieuw gedrag in een vertrouwde omgeving laten toepassen en dit bekrachtigen.
- Ouderpartnerschap: inschakelen van een mentor als hulpmiddel om opvoedingsvaardigheden te ontwikkelen.
In Nederland zijn de volgende effectieve programma’s beschikbaar die bovenstaande werkzame elementen benutten:
7. Competenties
Diversiteit en cultuursensitief werken
Als jeugdprofessional krijg je te maken met heel verschillende gezinnen. Denk aan verschillen in cultuur, herkomst, religie, overtuigingen, opvoedstijlen, verstandelijk niveau, enzovoorts. Verdiep je zoveel mogelijk in deze achtergronden en ga na welke invloed die hebben op het gezinsleven.
Vertrouwen opbouwen
Voor een goede werkrelatie is het nodig om goed contact te hebben met ouders en kind. Nu vinden niet alle ouders het even makkelijk om hulpverleners te vertrouwen. Ze hebben soms minder goede ervaringen opgedaan in eerdere hulptrajecten. Neem daarom voldoende tijd om het vertrouwen te winnen en ouders te erkennen in hun ouderrol. Geef hen ook de ruimte om hun verhaal te doen, zodat ze kunnen vertellen over hun eerdere (negatieve) ervaringen met hulp. Zoals hulp die niet aansloot, conflicten met overheidsinstanties of wisseling van personeel. Voor een goede samenwerkingsrelatie is het essentieel om het leed van ouders en kinderen te erkennen.
Houd er rekening mee dat ouders een ander referentiekader kunnen hebben. Ze denken bijvoorbeeld dat de ziekte van het kind een andere oorzaak heeft dan je als professional denkt. Of ze hebben andere ideeën over opvoeden. Onderzoek met welke verwachtingen de ouders komen en wees je ervan bewust welke verwachtingen je als professional van de ouders hebt. Voelen de ouders weerstand tegen de bemoeienis van (overheids)instanties bij de opvoeding van hun kind? Ga dan na waar die weerstand vandaan komt. In zulke situaties is er meer tijd nodig om vertrouwen op te bouwen en te werken aan een gezamenlijke visie op het probleem. Houd in alle gevallen de veiligheid van het kind in het vizier.
Aansluiten bij capaciteiten
Er zijn ook ouders die niet goed uit de voeten kunnen met het gangbare schriftelijke materiaal. Bijvoorbeeld doordat ze de taal niet goed beheersen, laagopgeleid zijn of een licht verstandelijke beperking hebben. Zo kunnen ouders moeite hebben met bepaalde interventies, omdat deze uitgaan van een taalvaardigheid of abstractievermogen dat zij niet bezitten.
Streef naar een goede aansluiting bij álle kinderen en ouders, waarbij je rekening houdt met etnisch-culturele achtergrond en eventuele beperkingen. Taalproblemen en culturele aspecten mogen niet leiden tot misverstanden. Zorg voor begrijpelijk voorlichtingsmateriaal en kies voor een interventie die aansluit bij de capaciteiten van ouders en kind. Check steeds bij hen of ze begrijpen wat je zegt.
Zie voor meer handvatten de generieke module over diversiteit voor de ggz en de website van het Kenniscentrum LVB.
Reflecteren en leren
Wat kun je als jeugdprofessional leren van hulpverleningstrajecten waarin een uithuisplaatsing voorkomen is of juist heeft plaatsgevonden? Door terug te kijken op het eigen handelen en de genomen beslissingen, kun je steeds beter samen met de betrokkenen inschatten wanneer en hoe je gezinnen het beste kan helpen. Soms valt zo een uithuisplaatsing te voorkomen. En als uithuisplaatsing toch nodig is, kan deze plaatsvinden met zo min mogelijk schade voor een kind. Daarom is het nuttig om als professional of beleidsmaker samen met ouders, kinderen en andere betrokken professionals goed te kijken naar aangeboden hulpverleningstrajecten. Stel daarbij vragen als:
- Hoe is het proces verlopen? Wat had er anders of beter gekund, bijvoorbeeld bij de inzet van hulp en ondersteuning?
- Welke factoren maakten dat de hulp goed verliep, welke factoren werkten dat juist tegen en wie en wat heeft hierbij een positief of negatief verschil gemaakt?
- Hoe is de besluitvorming verlopen?
- Wat heeft de uithuisplaatsing opgeleverd voor het kind, zowel in positieve als in negatieve zin?
- Wat zijn de ervaringen van de ouders en van het kind? Wat werkte volgens hen en wat werkte niet?
- Wanneer verloren we de tijd/ruimte om zorgvuldig te beslissen en welke factoren speelden daarin een rol (bij gezin, bij jeugdprofessional, bij gemeente)?
- In hoeverre waren de juiste mensen betrokken?
- Hoe is de samenwerking in de keten geweest?
- Wat had ik zelf beter kunnen doen?
- In hoeverre zijn mijn eigen waarden of normatief kader van invloed geweest op de besluitvorming?
- Wat kan er in de organisatie, keten of in de regio beter?
Ook in intervisie zijn zulke vragen belangrijk. Door de tijd te nemen voor reflectie, leer je steeds beter hoe je uithuisplaatsingen kunt voorkomen. Lees hier meer over in ‘Een lerende aanpak’. Ook ‘Ketenbreed Leren’ is een manier om te leren van uithuisplaatsingstrajecten.
Verantwoording en bronnen
Colofon
© 2023 Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk, Nederlands Instituut van Psychologen, Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen, Nederlands Jeugdinstituut.
Op voorwaarde van naamsvermelding wordt toestemming gegeven voor het kopiëren, opslaan, en openbaar maken van de tekst van deze publicatie. Richtlijnen ondersteunen professionals om samen met cliënten te beslissen over de best passende hulp. Een richtlijn geeft onderbouwde aanbevelingen op basis van wetenschappelijk onderzoek, praktijkkennis van professionals en ervaringskennis van cliënten. Richtlijnen worden regelmatig aangepast. Raadpleeg altijd de website voor de meest actuele versies.
De richtlijn is ontwikkeld door het Nederlands Jeugdinstituut en geautoriseerd door de Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk (BPSW), het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) en de Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen (NVO).
Het ontwikkelen, herzien en implementeren van richtlijnen voor jeugdprofessionals vindt plaats in het kader van het Meerjarenplan Richtlijnen Jeugd, opgesteld door het Nederlands Jeugdinstituut, de Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk (BPSW), het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) en de Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen (NVO).
Zie voor meer informatie: www.richtlijnenjeugdhulp.nl.
Gebruik als titel in referenties altijd: ‘Richtlijn Uithuisplaatsing en terugplaatsing voor Jeugdhulp en Jeugdbescherming’.
De oorspronkelijke richtlijn is in 2024 geherstructureerd.
De interventies zijn in 2024 geactualiseerd.
Auteurs Esther Kooymans, Els Mourits, Amanda Peters, Marie-Christine van der Veldt (NJi).
Auteurs bouwsteen Dreigende uithuisplaatsing in crisissituaties: Cora Bartelink, Els Mourits
Inhoudelijke bijdragen en betrokkenen
Projectgroep
| Drs. E. (Els) Mourits | Projectteamlid, co-auteur, voorzitter herzieningswerkgroep | Expert / adviseur NJi |
| E. (Esther) Kooymans, MSc | Projectteamlid, co-auteur | Adviseur NJi |
| Drs. M.C.A.E. (Marie-Christine) van der Veldt | Projectteamlid, co-auteur | Adviseur NJi |
| Dr. C. (Cora) Bartelink-Koelewijn | Extern adviseur, co-auteur | Senior onderzoeker Haagse Hogeschool |
| Drs. M.A. (Marianne) Berger | Procesbegeleiding | Senior adviseur NJi |
| A. (Ashley) van Adrichem | Inhoudelijke ondersteuning | Stagiaire NJi |
| A. (Amanda) Peters | Inhoudelijke ondersteuning | Stagiaire NJi |
| Dr. G. (Geke) Klapwijk | Inhoudelijke bijdrage Hoofdstuk 4 | Senior onderzoeker Hogeschool Leiden |
Herzieningswerkgroep
| Prof. dr. L.R.A. (Lenneke) Alink | Hoogleraar Forensische Gezinspedagogiek Universiteit Leiden |
| Xarva Brandenburg (namens NVO) | Gedragswetenschapper Enver |
| M. (Martine) Brouwer | Ervaringsdeskundig ouder, regioambassadeur |
| Drs. P. (Peter) Dijkshoorn | Niet-praktiserend kinder- en jeugdpsychiater en landelijk ambassadeur lerend jeugdstelsel voor VNG en VWS |
| G. (Gladys) Fanoiki, MSc (namens BPSW) | Jeugd- en gezinsprofessional Wijkteam Rotterdam |
| L. (Linda) de Graaf, MSc (namens NVO) | Orthopedagoog-generalist Praktijk Grip op Groei, jeugd-GGZ |
| Mr. J. (Arjan) de Haan | Advocaat Roozemond & De Haan Advocaten |
| Drs. E.H.J. (Evelien) Kroeze | Orthopedagoog-Generalist Jeugdbescherming Overijssel |
| Dr. M. (Martine) Noordegraaf | Lector Jeugd en Gezin, Christelijke Hogeschool Ede |
| S. (Sandra) Pantelić (namens NIP) | Gedragsdeskundige spoedteam Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam |
| L.A.C.A.R. (Léon) van Sasse van IJsselt | Teammanager Crisis Interventie Team Haaglanden |
| N.A.R. (Nienke) Terlouw, MSc | Gedragswetenschapper Jeugdbescherming West |
| C.G.A. (Tineke) Voogd | Ervaringsdeskundig ouder, voorzitter cliëntenraad De Jeugd- & Gezinsbeschermers |
Klankbordgroep
| J.P. (Jan Pieter) Meijer | Jeugdbeschermer Jeugdbescherming Gelderland |
| A. (Astrid) Ouwens-Rietdijk | Jeugd en Gezinscoach ASVZ team Rotterdam Zuid |
| Dr. E.G.M.J. (Emmy) Berben | Senior beleidsadviseur Jeugdbescherming West |
| I. (Ibtisame) Mouhrara | Ambulant medewerker XONAR Crisishulp jeugd |
Jongeren en ouders
Jongeren en ouders hebben tijdens focusgroep-bijeenkomsten vanuit hun ervaringskennis meegedacht over de aanbevelingen in de richtlijn.
Verantwoording werkwijze herziening
Achtergrond van de herziening
De eerste versie van de richtlijn Uithuisplaatsing is in 2015 gepubliceerd. Na de publicatie zijn nog enkele kleine aanpassingen gedaan, maar is de richtlijn niet structureel herzien. Het was daarom, volgens planning, tijd voor een actualisering. Daarnaast vormde de verschijning van het onderzoek ‘Betrouwbaar en valide beslissen over uithuisplaatsing’ (Bartelink et al., 2019) een extra reden tot herziening. Het onderzoek deed enkele aanbevelingen voor aanscherping van de richtlijn. Het gaat om aanbevelingen voor: terughoudendheid bij de beslissing tot uithuisplaatsing, het voorkomen van uithuisplaatsing, het zo thuis mogelijk opgroeien, het samen beslissen met het gezin en de advisering door het team. Daarnaast is de afgelopen jaren veel kennis beschikbaar gekomen over de gevolgen van uithuisplaatsing, die van belang is om in de richtlijn te verwerken.
Actualisatieproces
Het proces van actualisatie startte eind 2021 met het samenstellen van het projectteam van het NJi, het inrichten van een herzieningswerkgroep en klankbordgroep, het benaderen van ervaringsdeskundigen, het vaststellen van de actualisatiethema’s en het maken van een tijdsplanning.
Het proces kwam in de eerste fase van de herziening in een stroomversnelling vanwege feedback op de aanbevelingen rond de aanvaardbare termijn van besluitvorming over terugplaatsing. Deze feedback heeft geleid tot het schrappen van de genoemde termijnen (een half jaar voor kinderen tot 5 jaar en een jaar voor kinderen vanaf 5 jaar) en de aanbevelingen die hieruit voortkwamen. Deze tussentijdse aanpassing vroeg om een versnelde herziening, zodat professionals over nieuwe handvatten beschikken voor het hanteren van de aanvaardbare termijn. De discussie over de aanvaardbare termijn voor terugplaatsing staat niet op zichzelf, maar hangt samen met andere onderwerpen van de richtlijn en de visie op ‘zo thuis mogelijk opgroeien’. In de herziene richtlijn is dan ook meer aandacht voor het voorkomen van uithuisplaatsing, het proces van uithuis- en terugplaatsing en de begeleiding bij uithuis- en terugplaatsing. Vanwege de grotere nadruk die in deze versie op terugplaatsing ligt, is de naam van de richtlijn veranderd in ‘Uithuisplaatsing en terugplaatsing’.
Thema’s
Bij de herziening stonden, in overleg met de herzieningswerkgroep, de volgende onderwerpen centraal:
- Actualisatie van wetenschappelijke- en praktijkontwikkelingen in relatie tot de uitgangsvragen van de richtlijn.
- Meer focus op ‘zo thuis mogelijk opgroeien’.
- De effecten van een uithuisplaatsing.
- Uitwerking voorkomen van uithuisplaatsen: alternatieven, effectieve ingrediënten en mogelijkheden eerder in het traject van uithuisplaatsing.
- Uitbreiding en actualisatie van interventies om uithuisplaatsing te voorkomen.
- Aandacht voor samen beslissen en teambesluitvorming.
- Uitwerking aanvaardbare termijnen van besluitvorming rond uithuisplaatsing en terugplaatsing.
- Samenplaatsen van broers en zussen.
- Meer aandacht voor krachten en mogelijkheden van het gezin.
- Inzet van het informele netwerk en sociale steun.
- Meer verbinding met de Richtlijn Samen beslissen over hulp.
- Actualisatie van de wet- en regelgeving over uithuisplaatsing en terugplaatsing.
Oorspronkelijk was het de bedoeling om bij de herziening ook twee richtlijnen samen te voegen, namelijk de richtlijn ‘Crisisplaatsing’ en de richtlijn ‘Uithuisplaatsing en terugplaatsing’. Crisisplaatsing is immers ook een vorm van uithuisplaatsing. Vanwege de wens om de herziening van de richtlijn ‘Uithuisplaatsing en terugplaatsing’ zo snel mogelijk af te ronden is besloten de integratie met crisisplaatsing op te pakken in een vervolgfase van herziening (zie ook verderop onder ‘Verdieping en bijstelling’).
Werkwijze
Van oktober 2021 tot en met oktober 2022 hebben projectteam, herzieningswerkgroep, klankbordgroep en ervaringsdeskundige ouders en jongeren zich ingezet om de actuele wetenschappelijke, praktijk- en ervaringskennis samen te brengen, zodat die verwerkt kon worden in de huidige herziene versie van de richtlijn. Zie voor de samenstelling van de diverse werkgroepen bijlage 1 van de richtlijn.
Het herzieningsproces begon met een gezamenlijke startbijeenkomst van de herzieningswerkgroep- en klankbordgroep. Hierna is de herzieningswerkroep zes keer bij elkaar gekomen en de klankbordgroep één keer. Ook waren er twee bijeenkomsten met jongeren apart en was er één bijeenkomst met ouders. Ter afronding van het herzieningsproces was er een gezamenlijke bijeenkomst met herzieningswerkgroep en klankbordgroep. De richtlijn is vervolgens van commentaar voorzien door de betrokken beroepsverenigingen (NIP, NVO en BPSW), Jeugdzorg Nederland, Raad voor de Kinderbescherming, Ondersteuningsteam Toeslagenaffaire en Defence for Children International. Parallel aan de commentaarfase zijn de aanbevelingen besproken met ervaringsdeskundige ouders en jongeren. Daarnaast heeft een gesprek plaatsgevonden met twee van de onderzoekers van het rapport ‘Eindevaluatie Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen’ (Bruning et al., 2022). Hierbij is nagegaan wat de consequenties van de aanbevelingen in het rapport zijn over het proces van uithuisplaatsing voor de richtlijn.
Al het commentaar is, in samenwerking met de herzieningswerkgroep, gewogen en op basis van deze weging verwerkt. Dit heeft geleid tot de definitieve versie van de richtlijn. Die is in december 2022 geautoriseerd door het NIP, de NVO en de BPSW.
Verdieping en bijstelling
Om de herziene versie van de richtlijn zo snel mogelijk te kunnen delen met professionals, is bij het verwerken van commentaar onderscheid gemaakt tussen ‘urgente aanpassingen’ en ‘aanpassingen die in een vervolgfase verwerkt worden’. Bij de urgente aanpassingen ging het om onjuistheden en onduidelijkheden. Aanpassingen voor de vervolgfase betreffen verdiepings- of uitbreidingsthema’s. Deze komen aan bod in een nieuwe herzieningsfase, parallel aan het werken met deze versie van de richtlijn in de praktijk. Aan de hand van praktijkervaringen wordt nagegaan of bijstelling van de richtlijn nodig is.
Gedeelde besluitvorming
Het is van groot belang dat de jeugdprofessional de ouders en hun kind uitnodigt tot samenwerking, en beslissingen zoveel mogelijk samen met hen neemt. Beslissingen rond uithuis- en terugplaatsing hebben namelijk een grote impact op hun leven. Zie voor meer informatie de Richtlijn Samen beslissen over passende hulp en de hulpmiddelen voor het samenwerken met cliënten op Richtlijnenjeugdhulp.nl.
Juridisch kader
Bij de onderwerpen uithuisplaatsing en terugplaatsing gelden internationale en nationale (juridische) kaders. Internationaal gezien zijn dat bijvoorbeeld het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) (Verenigde Naties, 1989) en bijbehorende General Comments, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), het Handvest van de Europese Unie en Richtlijnen voor Alternatieve Zorg van Kinderen (Verenigde Naties, 2009). De Nederlandse wet- en regelgeving rondom uithuisplaatsing is vastgelegd in de Jeugdwet en in het Burgerlijk Wetboek (BW).
De richtlijn is van toepassing op uithuisplaatsing in het vrijwillig kader (met instemming van betrokkenen), en op uithuisplaatsing in het gedwongen kader (in het kader van een kinderbeschermingsmaatregel: ondertoezichtstelling, voogdij of jeugdreclassering). Bij de uitvoering van de voogdij is het plaatsingsproces vaak al achter de rug.
Specifiek voor uithuisplaatsing in het gedwongen kader geldt het volgende. In de uitspraak ‘machtiging uithuisplaatsing’ geeft de kinderrechter bij de gecertificeerde instelling aan voor welke termijn er een machtiging wordt afgegeven. Heeft een jeugdprofessional het voornemen om de uithuisplaatsing eerder te beëindigen dan de termijn waarvoor de machtiging is verleend, dan legt deze jeugdprofessional dit voor aan de Raad voor de Kinderbescherming. De aanleiding, motivatie en reactie van de Raad voor de Kinderbescherming worden in het dossier vastgelegd. Als de jeugdprofessional uithuisplaatsing langer wil laten voortduren dan de termijn waarvoor de machtiging is afgegeven, dab moet de instelling de rechtbank verzoeken om verlenging van de machtiging uithuisplaatsing.
Hieronder staat het juridisch kader beschreven, met verwijzingen naar het BW en het IVRK.
Besluitvorming
Ouders hebben het recht en de plicht om hun kind op te voeden en het kind heeft het recht om door de eigen ouders te worden opgevoed (art. 5, 7, 9 en 18 IVRK; art. 1: 247.1 BW). De ouders passen in de verzorging en opvoeding van hun kind geen geestelijk of lichamelijk geweld toe en vernederen hun kind niet (art. 19 IVRK; art. 1:247.2 BW).
Een uithuisplaatsing kan alleen ter sprake komen als er geen andere, minder ingrijpende alternatieven mogelijk zijn (zie art. 1: 255 BW en art. 1:265b BW). Bij een uithuisplaatsing is altijd een professional uit de jeugdhulp of jeugdbescherming betrokken. Is de uithuisplaatsing vrijwillig, dan is, afhankelijk van de leeftijd van het kind, het besluit van de ouders doorslaggevend. Wel is van belang om na te gaan of ouders de beslissing niet noodgedwongen nemen vanwege het achterwege blijven van adequate hulp in de thuissituatie. Voor wijziging van de verblijfplaats van een kind (0-18 jaar) in een vrijwillig kader is altijd toestemming nodig van de ouder(s) met gezag.
Kinderen die ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en waarbij bescherming geboden is, kunnen door de kinderrechter onder toezicht gesteld worden op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming of de officier van justitie. Tevens kan een ouder, of degene die niet de ouder is en de minderjarige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, een verzoek tot een ondertoezichtstelling bij de kinderrechter indienen, indien de Raad voor de Kinderbescherming dat niet doet (art. 1:255 BW). Bij een ondertoezichtstelling hebben ouders niet meer alleen de verantwoordelijkheid voor hun kind, maar delen die met een jeugdbeschermer. Ook kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) de Raad voor de Kinderbescherming of de officier van justitie een machtiging verlenen om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen (art. 1: 265b BW). Een kinderrechter kan een machtiging uithuisplaatsing afgeven wanneer de verzorging en opvoeding van een kind in het geding is, of wanneer onderzoek naar de geestelijke en/of lichamelijke gesteldheid van een kind noodzakelijk is. Vooraf moet het gezin de mogelijkheid worden geboden een familiegroepsplan op te stellen.
Het verzoeken van een uithuisplaatsing hoort niet uit de lucht te komen vallen. Ouders en kind dienen in het proces eraan voorafgaand zorgvuldig bij de besluitvorming te worden betrokken (art. 9.1, 3.1, 3.2 en 12 IVRK). Dit geldt zowel voor een vrijwillige plaatsing als voor een plaatsing in het gedwongen kader.
Aparte aandacht behoeft een plaatsing in het kader van een voogdij uitgeoefend door een ander dan de ouders. Formeel is dan geen instemming van de ouders nodig en – met uitzondering van de gesloten plaatsing en plaatsing in het buitenland – ook geen machtiging van de kinderrechter. Ook voor deze plaatsingen gelden het IVRK en deze richtlijn. Als de ouders geen gezag hebben, gaat de jeugdprofessional met de ouders en het kind na hoe de ouders betrokken kunnen worden bij de uithuisplaatsing.
Voorkómen van uithuisplaatsing
De verplichtingen die uit het IVRK voortvloeien, zijn verder uitgewerkt in de Internationale Richtlijnen voor Alternatieve Zorg van Kinderen (VN, 15 juni 2009). Ouders zijn primair verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kind (art. 18.1 en art. 5 IVRK) en hebben recht op ondersteuning van de overheid. Alle inspanningen dienen er in de eerste plaats op gericht te zijn dat het kind bij zijn ouders kan blijven, naar hen kan terugkeren of eventueel bij naaste familieleden kan worden ondergebracht (VN, 2009).
“Aangezien het gezin de hoeksteen van de samenleving vormt en de natuurlijke omgeving voor de ontplooiing, het welzijn en de bescherming van jeugdigen is, moeten alle inspanningen er in de eerste plaats op gericht zijn dat het kind onder de zorg van zijn/haar ouders kan blijven of worden teruggebracht of, in voorkomend geval, onder die van naaste familieleden” (VN, 15 juni 2009).
Contacten van het kind bij uithuisplaatsing
Een kind heeft recht op contact met de ouders, broers en zussen, opa’s en oma’s (art. 8 en 9 IVRK). Ook hebben kinderen recht op contact met eerdere pleegouders op grond van het door de pleeggezinplaatsing ontstane recht op family life (art. 8 EVRM). Een beperking van dit recht op contact na uithuisplaatsing is alleen mogelijk met instemming van de gezaghebbende ouder(s) en – indien er geen consensus is – door een beslissing van de kinderrechter. Bij een geschil over de zorg-/omgangsregeling dient degene die deze regeling wil wijzigen een procedure hierover te starten.
Als er sprake is van een uithuisplaatsing, dan kan de jeugdbeschermer het contact beperken door middel van een schriftelijke aanwijzing (art. 1:5fsBW). Indien ouders het niet eens zijn met de schriftelijke aanwijzing, kunnen zij dit binnen twee weken voorleggen aan de kinderrechter (art. 1:265f.2 BW).
Aandacht voor speciale groepen
In het internationale jeugdrecht worden bepaalde groepen aangewezen als kwetsbaar. Op grond van hun specifieke kwetsbaarheid hebben ze recht op bijzondere zorg. Het betreft kinderen met een handicap (art. 23 IVRK), kinderen die slachtoffer zijn van geweld (art. 39 IVRK), vluchtelingenkinderen en kinderen die in Nederland verblijven zonder verblijfsvergunning (art. 22 IVRK). Het is van belang rekening te houden met de specifieke kwetsbaarheid van deze groepen. Hiervoor zal vaak specialistische kennis nodig zijn.
Theoretisch kader
Deze richtlijn baseert zich op de volgende uitgangspunten:
- De richtlijn volgt het uithuis- en terugplaatsingsproces van kinderen en hun ouders.
- De ontwikkeling en het welzijn van het kind staan centraal.
- Uithuisplaatsing en terugplaatsing vormen een traject waarin, zoveel mogelijk samen met ouders en kinderen, voortdurend beslissingen genomen worden.
- De richtlijn sluit aan op de visie van ‘zo thuis mogelijk opgroeien’.
Toelichting op deze uitgangspunten:
Ad 1. De richtlijn volgt het uithuis- en terugplaatsingsproces van kinderen en hun ouders
Kinderen en hun ouders staan centraal in de richtlijn. De richtlijn volgt het proces dat zij doormaken. Dit betekent dat de vraag wie of welke organisatie bepaalde onderdelen moet uitvoeren of wie welke verantwoordelijkheden in het uithuisplaatsingsproces heeft niet aan bod komt. In de praktijk blijkt dit namelijk niet overal op dezelfde manier geregeld te zijn; gemeenten, plaatsende instanties en zorgaanbieders hebben regionaal afgesproken wie waarvoor verantwoordelijk is.
Door kinderen en hun ouders als vertrekpunt te nemen, kunnen jeugdprofessionals vanuit verschillende organisaties of vanuit verschillende afdelingen binnen een organisatie dezelfde taal gaan spreken. Dit bevordert de afstemming en samenwerking. Zo kunnen zij beter gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen voor de hulp aan en de veiligheid van het kind. Dat de jeugdprofessional uitgaat van het perspectief van ouders en kinderen betekent overigens niet dat deze per se doet wat zij willen. Wel dat de professional altijd handelt in het belang van het kind.
Ad 2. De ontwikkeling en het welzijn van het kind staan centraal
Deze richtlijn heeft als doel de ontwikkeling en het welzijn te bevorderen van kinderen die mogelijk uit huis geplaatst moeten worden of al uit huis geplaatst zijn. Het Framework for the Assessment of Children in Need and their Families (Department of Health, 2000) helpt om een zorgvuldige afweging te maken met het oog op de veiligheid, het welzijn en de ontwikkeling van het kind. Veiligheid is breed en smal op te vatten. Bij de smalle opvatting gaat het alleen om de fysieke veiligheid van het kind: het waarborgen van de lichamelijke integriteit en de afwezigheid van levensgevaar. De brede opvatting betreft veiligheid als basisvoorwaarde voor een gezonde ontwikkeling. Fysieke en emotionele veiligheid en de beleving van het kind maken hier deel van uit. De fysieke en emotionele behoeften van kinderen zijn daarbij afhankelijk van leeftijd en ontwikkelingsniveau. De volgende driehoek geeft weer welke domeinen van belang zijn om gezond te kunnen opgroeien:
Figuur 1. Framework for the Assessment of Children in Need and their Families (Department of Health, 2000)
Het Framework stelt dat het welzijn en de ontwikkeling van het kind worden bepaald door de interactie tussen drie domeinen (de drie zijden van de driehoek):
- De ontwikkelingsbehoeften van het kind.
- De capaciteiten van de ouders (opvoeders) om in die behoeften te voorzien.
- De invloed van gezins- en omgevingsfactoren op enerzijds de capaciteiten van de ouders en anderzijds de behoeften van het kind.
Deze drie domeinen zijn onderling verbonden. Daarbij is het belangrijk in het oog te houden dat risicofactoren de opvoedingscapaciteiten van ouders en de ontwikkelingsbehoeften van hun kind kunnen beïnvloeden.
Ad 3. Uithuisplaatsing en terugplaatsing vormen een traject waarin, zoveel mogelijk samen met ouders en kinderen, voortdurend beslissingen genomen worden.
De veiligheid, ontwikkeling en het welzijn van het kind staan centraal. Dat betekent dat hier tijdens het traject van uithuisplaatsing en terugplaatsing doorlopend aandacht voor moet zijn. Uithuisplaatsing is te beschouwen als een uiterst middel om de veiligheid te herstellen, de ontwikkeling (weer) op gang te brengen en het welzijn van het kind te bevorderen.
Het is niet alleen een moment – het kind wordt uit huis geplaatst – maar vooral een traject. Voordat een feitelijke uithuisplaatsing plaatsvindt, is er immers vaak al veel gebeurd. Ouders hebben al van alles zelf geprobeerd, ze hebben hulp ontvangen vanuit hun netwerk en diverse hulpverleners, en er zijn allerlei interventies ingezet. Uiteindelijk is dit alles niet voldoende gebleken en is het (toch) uitgemond in een uithuisplaatsing. Soms ook omdat de hulp niet aansloot of te laat kwam. Daarmee is het voor het gezin niet afgelopen: ouders blijven ouders, ook al voeden zij hun kind (tijdelijk) niet zelf op. Ook blijven zij te maken houden met allerlei hulpverleners. Bovendien wordt na verloop van tijd besloten of een kind weer naar huis kan of misschien langdurig elders geplaatst moet worden. Art. 25 IVRK geeft het kind (en zijn ouders) recht op een regelmatige evaluatie van de plaatsing.
Dat uithuisplaatsing en terugplaatsing een traject vormen, heeft een aantal gevolgen voor hoe jeugdprofessionals handelen.
Ten eerste is het traject van uithuisplaatsing doelgericht. Er moeten haalbare en meetbare doelen worden geformuleerd die voor het gezin inzichtelijk zijn. Dit gebeurt op basis van een gedeelde verklarende analyse, en samen met ouders en kind. Die doelen kunnen voor de korte of lange termijn zijn. Om ouders te steunen in hun opvoedrol, kan het nodig zijn dat ze eerst hun psychische problemen aanpakken, in de hoop dat ze meer grip krijgen op hun emoties en voorspelbaarder gaan handelen bij de zorg voor hun kinderen. Zulke doelen vergen een lange adem. Daarom moet bij deze doelen ook worden beslist over het perspectief van het kind, ook voor de langere termijn. De jeugdprofessional moet dus antwoord zien te krijgen op de vraag of de thuissituatie van het kind dusdanig zal verbeteren dat terugplaatsing uiteindelijk mogelijk is. Dit betekent dat de voortgang gedurende het traject regelmatig wordt geëvalueerd.
Ten tweede verloopt het traject van uithuisplaatsing gefaseerd. Het traject start na een eerste inschatting van de aard en ernst van de problemen. Is er sprake van acute onveiligheid, waarbij iemand in fysiek gevaar is en direct bescherming nodig heeft? Dan is ingrijpen noodzakelijk en kan beter de bouwsteen Dreigende uithuisplaatsing in een crisisplaatsing worden geraadpleegd. Is direct ingrijpen niet aan de orde, dan maakt de jeugdprofessional eerst een gedeelde verklarende analyse. Zie hiervoor hoofdstuk 3.
Overweegt de jeugdprofessional een uithuisplaatsing, maar zijn er nog mogelijkheden deze te voorkomen? Dan richt de aandacht zich hierop en zet de jeugdprofessional zich samen met ouders en kind in om de situatie in het gezin te verbeteren. Zie voor de uitwerking hoofdstuk 2.
Een beslissing om kind (tijdelijk) uit huis te plaatsen, moet regelmatig geëvalueerd worden. Als samen met ouders en kind besloten is dat een kind in een pleeggezin of een residentiële woon- of behandelplek gaat wonen, dan treedt/treden de richtlijn Pleegzorg en/of de richtlijn Jeugdhulp met verblijf in werking. Bij zowel (tijdelijke) uithuisplaatsing als bij terugplaatsing is het van belang kind en ouders goed te begeleiden.
Tot slot is uithuisplaatsing ook een proces: stappen kunnen herhaaldelijk opnieuw doorlopen worden wanneer dat nodig is. Doelen kunnen tijdens een evaluatie worden bijgesteld, en er kan opnieuw worden besloten wat het beste is voor de ontwikkeling of het welzijn van het kind.
Ad 4. De richtlijn sluit aan op de visie van ‘zo thuis mogelijk opgroeien'
Een uithuisplaatsing is zeer ingrijpend voor alle betrokkenen en moet dan ook aangeboden worden in de minst ingrijpende, maar wel meest doelmatige vorm. Daarom zoekt de jeugdprofessional, als het besluit tot een uithuisplaatsing genomen is, in nauw overleg met ouders en kind een plek waar het kind zo thuis mogelijk kan opgroeien. De term ‘zo thuis mogelijk opgroeien’ duidt twee ontwikkelingen aan:
- Kinderen groeien in principe bij hun eigen ouders op. Dat betekent dat er zo veel mogelijk ingezet wordt op het voorkomen van uithuisplaatsing. In dit kader kan ook gekeken worden naar mogelijkheden voor deeltijd-uithuisplaatsingen, waarbij een kind deels bij de eigen ouders en deels elders woont.
- Kinderen die toch uit huis geplaatst worden, groeien op in een situatie die zoveel mogelijk op een normale thuissituatie lijkt. Een ‘zo thuis mogelijke’ opvoedsituatie biedt namelijk de meeste kans op een gezonde ontwikkeling.
Met het oog hierop is een plaatsing bij voorkeur bij de eigen familie, in een pleeggezin of een gezinshuis en in principe samen met broers en/of zussen, tenzij dit niet in het belang is van één van de kinderen (zie hoofdstuk 3). Hieronder valt ook het streven dat jeugdprofessionals een verblijfplek in de eigen buurt van kinderen zoeken, zodat er voor het kind zo min mogelijk wisselingen zijn in bijvoorbeeld school en sport, en contacten met familie en vrienden kunnen voortgaan, mits dit veilig kan.
Bij onderdeel ‘Voorkomen van uithuisplaatsing’
De uitgangsvraag ‘Welke interventies bij welke doelgroep zijn effectief bij het voorkómen van een uithuisplaatsing?’ is verbreed naar ‘Wat kan een jeugdprofessional doen om effectief een uithuisplaatsing te voorkomen?’ De reden hiervoor is dat het voorkomen van uithuisplaatsing verder gaat dan alleen de inzet van interventies. Hierover is consensus in de herzieningswerkgroep.
Literatuursearch bij De effecten van een uithuisplaatsing
Search
Er is gezocht in de databases PsycInfo, Pubmed, Google scholar, Cochrane Collaboration, Narcis. De search was vooral gericht op sterk bewijs (meta-analyses, reviews en RCT’s), met grijze literatuur als aanvulling. Zoektermen waren: out of home; out-of-home placement, out of home placement, out of home care, alternative care, home removal. Een brede search resulteerde in 2121 resultaten, waarna de search is vernauwd tot 159 resultaten.
Voorkomen van uithuisplaatsing: pas op de plaats maken
Binnen de herzieningswerkgroep is uitgebreid gesproken over de reikwijdte van dit hoofdstuk. De specifieke interventies zoals beschreven in de versie uit 2017, vond men te smal. Een verbreding leidde dan weer tot de vraag of de genoemde stappen en interventies wel echt specifiek gericht zijn op het voorkomen van uithuisplaatsing. Waar consensus over was is, dat een jeugdprofessional op basis van een gedeelde verklarende analyse tot een passende interventie zou moeten komen, die aansluit bij de problematiek van het gezin. Dat kan bijvoorbeeld intensieve pedagogische thuishulp zijn, maar ook een traumabehandeling voor een ouder.
Interventies ter voorkoming van uithuisplaatsing
Er is gezocht in de databases PsycInfo, Pubmed, Google scholar, Cochrane Collaboration, Narcis. De search was vooral gericht op sterk bewijs (meta-analyses, reviews en RCT’s), met grijze literatuur als aanvulling.
De brede search rond de eerste uitgangsvraag leverde al input voor het beantwoorden van deze vraag. Aanvullend is gezocht op de termen (aansluitend bij termen in de richtlijn): family preservation, family preservation program AND systematic review OR meta analysis OR RCT. Daarnaast is gezocht op “out of home” AND “Prevent*” En gezocht op “Placement prevention”. Daarnaast is in de databank effectieve jeugdinterventies gezocht op het trefwoord “uithuisplaatsing” en zijn belangrijke publicaties gebruikt om op verder te zoeken (bijvoorbeeld is in Google Scholar gezocht naar studies waarin de relevante publicatie geciteerd is).
Literatuursearch Beslissen over uithuisplaatsing en terugplaatsing
Geen nieuw literatuuronderzoek
Op basis van een inhoudelijk gesprek met de auteur van de oorspronkelijke versie van de richtlijn Uithuisplaatsing (d.d. 8 april 2022), is besloten geen nieuw literatuuronderzoek uit te voeren. Het Framework for the Assessment of Children in Need and their Families is een model dat veel in deze bouwsteen wordt gebruikt en wordt ook beschreven in de recent (2022) herziene richtlijn Samen met ouders en kind beslissen over passende hulp. Dit model is nog hetzelfde als destijds beschreven. Wel is de bouwsteen op een aantal plekken aangevuld met recentere literatuur.
Wijziging in opbouw van het onderdeel
In de herziene versie is gekozen voor een andere indeling dan in de voormalige versie. Zo is de besluitvorming over een terugplaatsing losgekoppeld van de besluitvorming over een uithuisplaatsing en wordt dit onder een aparte uitgangsvraag beschreven. Hiermee krijgt dit aspect de aandacht die het verdient.
- De besluitvorming over een uithuisplaatsing staat beschreven onder uitgangsvraag 1. Alvorens in te gaan op de afwegingen en criteria die van belang zijn om te beslissen of een uithuisplaatsing nodig is, volgt een aanbeveling en toelichting over de gedeelde verklarende analyse. Onder uitgangsvraag 2 gaat de richtlijn in op het samen beslissen met ouders en kinderen, en het betrekken van andere deskundigen bij de beslissing.
- Vervolgens beschrijft de bouwsteen de verschillende soorten plaatsingen (uitgangsvraag 3) en gaat het in op het samen plaatsen van broers en zussen (uitgangsvraag 4).
- Onder uitgangsvraag 5 staat de beslissing over een terugplaatsing centraal en komen zaken aan de orde die hierbij van belang zijn, zoals het afwegingskader ‘beslissen over terugplaatsing’, instrumenten die daarbij gebruikt kunnen worden, de aanvaardbare termijn, het perspectiefbesluit en gezagsbeëindiging.
Gedeelde verklarende analyse
De werkgroep heeft diverse keren aangegeven dat in deze bouwsteen aandacht moet komen voor de gedeelde verklarende analyse, als basis van het plan van aanpak. Ook de klankbordgroep vindt de gedeelde verklarende analyse relevant om op te nemen. De klankbordgroep merkt op dat in de praktijk soms onvoldoende wordt gekeken naar het hulpverleningsverleden van het gezin of naar onderliggende problemen van ouders (bijv. trauma) die tot de huidige situatie hebben geleid. De gedeelde verklarende analyse kan hierbij een hulpmiddel zijn. Bij het maken van een gedeelde verklarende analyse moet in kaart worden gebracht wat er al is gedaan om een uithuisplaatsing te voorkomen: is er eerder hulp ingezet, zo ja, welke hulp en met welke resultaten. Om op tijd passende hulp in te zetten is grondige diagnostiek met gekwalificeerde gedragswetenschappers en een goede analyse met alle betrokkenen noodzakelijk.
Uitleg van begrippen
Perspectiefbesluit
Wanneer geen vooruitgang bij ouders en/of kind te zien is en verandering ook niet verwacht wordt met de inzet van andere interventies, is terugplaatsing niet aan de orde. In dat geval moet dus langdurige uithuisplaatsing overwogen worden, eventueel in combinatie met een verderstrekkende kinderbeschermingsmaatregel. De jeugdprofessional neemt dan een besluit over de plaats waar het kind (blijvend) zal opgroeien. Dit besluit heet een opvoedbesluit of perspectiefbesluit. Er zijn geen vaste termijnen waarbinnen dit oordeel wordt gegeven.
Bij uithuisplaatsingen in een vrijwillig kader (dus met toestemming van ouders en kind) beslissen ouders, kinderen en verzorgers zoveel mogelijk mee over het perspectiefbesluit. Jeugdprofessionals informeren hen over de afwegingen voor het perspectiefbesluit en leggen het besluit en hun motivatie hiervoor schriftelijk vast. Bij uithuisplaatsingen in het kader van een kinderbeschermingsmaatregel neemt de gecertificeerde instelling het perspectiefbesluit. Jeugdbeschermers betrekken ouders, kinderen en verzorgers dan zoveel mogelijk bij dit besluit. Op zijn minst informeren zij ouders en kinderen erover en leggen zowel het besluit als de motivatie daarvoor schriftelijk vast. Dit besluit is nog altijd een intern besluit van een jeugdbeschermer – het is niet vastgelegd in de wet. In het Plan ter verbetering van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming draagt minister Weerwind (Rechtsbescherming) de gecertificeerde instellingen op uiterlijk in het eerste kwartaal van 2023 hun werkwijze aan te passen en vanaf die tijd een perspectiefbesluit voor te leggen aan de kinderrechter. Een perspectiefbesluit kan de beslissing inhouden om de huidige hulp te beëindigen en andere hulp in te zetten of de hulp aan ouders helemaal te stoppen, de beslissing om het contact tussen ouders en kind te beperken of de beslissing om te gaan werken aan andere doelen.
Blokkaderecht
Pleegouders kunnen beëindiging van de plaatsing van een kind blokkeren via het blokkaderecht, wanneer een kind langer dan een jaar bij hen heeft gewoond. Het blokkaderecht geldt alleen bij een vrijwillige plaatsing en bij een voogdijplaatsing. Bij gedwongen plaatsing is de kinderrechter verplicht de verplaatsing te toetsen aan het gezinsleven dat kinderen opbouwen met hun opvoeders (art. 1:265e BW). Geeft de rechter geen toestemming voor beëindiging van de pleegzorgplaatsing, dan geldt dit besluit voor maximaal zes maanden. In deze tijd moet een oplossing gezocht worden. Het blokkaderecht is niet van toepassing op gezinshuizen terwijl hier veelal ook een gezinsleven wordt opgebouwd door het kind en zijn opvoeders (Bruning et al., 2022b).
Gezagsbeëindigende maatregel
Een gezagsbeëindigende maatregel houdt in dat ouders het gezag over hun kind(eren) verliezen. Dit betekent dat zij geen beslissingen meer mogen nemen over hun kind, bijvoorbeeld over schoolkeuze, een medische behandeling of aanvraag van een paspoort. Het kind krijgt dan een voogd, die meestal werkt bij een gecertificeerde instelling.
Uit het recht op een familie- en gezinsleven (EVRM, art. 8) volgt dat alleen ingegrepen wordt met de minst vergaande maatregel. Een gezagsbeëindigende maatregel is immers een vergaande (de zwaarste) maatregel die liefst alleen volgt als dit noodzakelijk is, bijvoorbeeld als ouders het gezag misbruiken, of als er voortdurende conflicten zijn met ouders. In dat geval onderzoekt de Raad voor de Kinderbescherming of een gezagsbeëindigende maatregel passend is. Als de kinderrechter hiertoe besluit, krijgt meestal de gecertifieerde instelling het gezag en stelt een voogd aan. Maar het kan ook zijn dat een pleegouder voogd wordt. Zo kan degene die het kind opvoedt, ook de besluiten nemen over het kind.
Voor ouders is een gezagsbeëindigende maatregel een ingrijpend besluit. Het kan gepaard gaan met emoties van rouw, boosheid en onbegrip. Ouders krijgen vanaf 1 januari 2023 gratis bijstand van een gespecialiseerd jeugdrechtadvocaat als de kinderrechter beslist tot beëindiging van hun ouderlijk gezag (zie dit nieuwsbericht). Om ouders te begeleiden na een gezagsbeëindiging is bij Jeugdzorg Nederland de methode Pleegoudervoogdij ontwikkeld.
De relatie ouder-kind vraagt blijvend om aandacht. Vrijwel altijd is hier begeleiding bij nodig, zowel voor de ouders als voor de pleegouders en het kind. De herzieningswerkgroep pleit voor rouw- en verliesbegeleiding aan ouders na uithuisplaatsing. Dit is belangrijk voor het succes van de plaatsing (zie hoofdstuk 4).
Literatuursearch Begeleiden bij uithuisplaatsing en terugplaatsing
Er is gezocht in de databases PsycInfo, Pubmed, Google scholar, Cochrane Collaboration, Narcis. Vooral gericht op sterk bewijs (meta-analyses, reviews en RCT’s), peer reviewed artikelen, met grijze literatuur als aanvulling. Gebruikte termen: out of home; out-of-home placement, out of home placement, out of home care, alternative care, home removal AND/OR assistance; assistance plan; support AND/OR parents AND/OR child AND/OR replacement, replacement AND/OR grief AND/OR placement stability. Een brede search van verschillende combinaties resulteerde in respectievelijk 8230, 5435, 4710 en 9680 resultaten, waarna de search is vernauwd tot 132 resultaten.
Bij onderdeel ‘Dreigende uithuisplaatsing in crisissituaties’
Werkwijze totstandkoming
Voorbereiding
Het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) heeft met een vragenlijst die uitgezet is onder de lezers van de richtlijnen nieuwsbrief, geïnventariseerd welke actualisatie nodig is voor de richtlijn Crisisplaatsing. Samen met de herzieningswerkgroep is een afweging gemaakt waarop de actualisatie zich zou richten.
Bij de herziening is nadrukkelijk de wens neergelegd dat de richtlijn Crisisplaatsing een onderdeel wordt van de richtlijn Uithuisplaatsing en terugplaatsing. Dat betekende ook dat de aanbevelingen voor crisisplaatsing nauw zouden aansluiten bij de visie die al uiteengezet is in de richtlijn Uithuisplaatsing en terugplaatsing, namelijk met duidelijk focus op het voorkomen van uithuisplaatsing vanwege de schadelijkheid daarvan. Daarbij is besloten te spreken van de module ‘dreigende uithuisplaatsing in een crisissituatie’ in plaats van ‘richtlijn Crisisplaatsing’.
Het NJi heeft De Haagse Hogeschool (HHS) opdracht gegeven de herziening uit te voeren. Cora Bartelink (HHS) heeft dit uitgevoerd in nauwe samenwerking met Els Mourits (NJi).
Raadpleging herzieningswerkgroep
De bestaande herzieningswerkgroep van de richtlijn Uithuisplaatsing en terugplaatsing is benut voor het actualiseren van de richtlijn Crisisplaatsing. De werkgroep is drie keer bij elkaar geweest. Zij heeft meegedacht over de belangrijkste aandachtspunten voor de herziening en feedback gegeven op conceptteksten.
Afstemming met werkgroep Zorgstandaard Crisis jeugdzorg van AKWA
Tegelijkertijd met de herziening van de richtlijn Crisisplaatsing liep een traject om een module voor acute jeugdhulp te ontwikkelen, waarin aanbevelingen worden gedaan voor het handelen van professionals in crisissituaties in jeugd- en opvoedhulp, jeugd-ggz en gehandicaptenzorg. Er heeft afstemming over definities en werkwijze plaatsgevonden, zodat de richtlijn en zorgstandaard op één lijn met elkaar zijn.
Versies richtlijn en onderbouwing
De eerste versie van deze module is als richtlijn gepubliceerd in 2015. Deze bestond destijds uit twee afzonderlijke documenten: de richtlijn zelf en een onderbouwingsdocument van de richtlijn. De huidige richtlijn bevat per bouwsteen en bijbehorende uitgangsvragen een korte onderbouwing van de aanbevelingen. Het oorspronkelijke onderbouwingsdocument van de eerste versie van de richtlijn is niet geactualiseerd. Daarom is dit document niet meer online gepubliceerd. Via info@richtlijnenjeugdhulp.nl is de oorspronkelijke onderbouwing van de richtlijn op te vragen.
Literatuursearch voorkomen uithuisplaatsing in een crisissituatie
De search is uitgevoerd door Andrea Willems (NJi). Hoewel uit deze search diverse recente publicaties naar voren komen, laten deze geen nieuwe inzichten in crisishulpverlening zien. Hieronder beschrijven we de search en de uitkomsten daarvan.
Daarnaast is het overzicht met interventies aangevuld op basis van de expertise van de werkgroep. Daarbij was de nadrukkelijke wens vanuit de werkgroep dat interventie die niet in de Databank Effectieve Jeugdinterventies zijn opgenomen, in de richtlijn genoemd worden. Dit omdat het aantal erkende interventies zeer klein is, terwijl er in het land wel diverse interventies zijn die sterk lijken op de erkende interventies. De erkende interventies zijn op veel plekken in het land niet beschikbaar.
Literatuursearch
De volgende search is uitgevoerd in PsycInfo.
| # | Query | Results from 29 May 2023 |
| 1 | (crisis or crisis intervention).mp. or exp Crisis Intervention/ [mp=title, abstract, heading word, table of contents, key concepts, original title, tests & measures, mesh word] | 52,137 |
| 2 | (decision-making or measurement or assessment).mp. [mp=title, abstract, heading word, table of contents, key concepts, original title, tests & measures, mesh word] | 779,492 |
| 3 | (out of home or out of home placement or out of home care or alternative care or home removal).mp. [mp=title, abstract, heading word, table of contents, key concepts, original title, tests & measures, mesh word] | 3,299 |
| 4 | (child* or youth* or young person* or adolescent*).mp. [mp=title, abstract, heading word, table of contents, key concepts, original title, tests & measures, mesh word] | 1,210,245 |
| 5 | emergency.mp. | 35,727 |
| 6 | 1 and 2 and 4 | 1,961 |
| 7 | limit 6 to (english language and yr="2011 - 2023") | 872 |
| 8 | 1 and 3 and 4 | 85 |
| 9 | limit 8 to (english language and yr="2011 - 2023") | 45 |
| 10 | (systematic review or meta analysis or meta-analysis).mp. [mp=title, abstract, heading word, table of contents, key concepts, original title, tests & measures, mesh word] | 72,489 |
| 11 | 2 and 3 and 4 | 598 |
| 12 | limit 11 to (english language and yr="2011 - 2023") | 354 |
| 13 | 3 and 4 and 5 | 30 |
| 14 | limit 13 to (english language and yr="2011 - 2023") | 14 |
| 15 | 1 and 2 and 3 | 16 |
| 16 | limit 15 to (english language and yr="2011 - 2023") | 9 |
| 17 | 2 and 3 and 5 | 6 |
| 18 | limit 17 to (english language and yr="2011 - 2023") | 5 |
| 19 | 1 and 2 | 7,422 |
| 20 | limit 19 to (english language and yr="2011 - 2023") | 3,867 |
| 21 | limit 20 to (100 childhood or 200 adolescence ) | 484 |
| 22 | limit 21 to "0110 peer-reviewed journal" | 334 |
De volgende search is in Pubmed uitgevoerd:
Search: ((crisis OR crisis intervention) AND (out of home OR out of home placement OR out of home care OR alternative care OR home removal)) AND (decision-making or measurement or assessment) Filters: Meta-Analysis, Randomized Controlled Trial, Systematic Review, English, Child: birth-18 years, from 2011/1/1 - 2023/5/9
Daarna zijn titels en abstract gescreend op basis van de volgende criteria:
- Focus van het artikel ligt op hulpverlening in een crisissituatie in gezinnen.
- Het artikel rapporteert over een effectstudie naar hulpverlening in een crisissituatie in gezinnen.
Dat heeft geresulteerd in zeven nieuwe studies die gebruikt zijn ter onderbouwing van de richtlijn. Hieronder zijn de referenties en een beknopte samenvatting met inzichten uit deze studies te vinden.
Nederlandse literatuur
- Damen, H., & Veerman, J. W. (2013). Voorkomen van uithuisplaatsing bij Families First door behandelingsgetrouw handelen. Kind & Adolescent, 34, 147-164.
Dit onderzoek gaat na of Families First tot betere uitkomsten leidt wanneer hulpverleners meer en beter volgens het model handelen (getrouwheidshypothese). De onderzoekers analyseren behandelgegevens van 4493 gezinnen die FF hebben ontvangen tussen 2003 en 2010 en gaan na in hoeverre de behandeling aan 12 van tevoren gedefinieerde aspecten voldoet. Tien daarvan vormen een indicatie voor behandelingsgetrouwheid. De resultaten laten zien dat 94% van de doelgroep voldoet aan de indicatiecriteria van FF, namelijk (1) er is een acute crisis waarbij (2) een uithuisplaatsing dreigt. De behandelingsgetrouwheid is groot (86%). In 88% van de situaties is een uithuisplaatsing bij afsluiting van de behandeling voorkomen. De getrouwheidshypothese wordt bevestigd, echter met als belangrijke kanttekening dat de behandelingsaspecten Beschikbaarheid (= 1/3 deel van de face-to-face contacten met het gezin vindt plaats buiten kantoortijd), Begeleiding (= teamleider overlegt minimaal één keer per week in individuele werkbegeleiding met de gezinswerker over het in behandeling zijnde gezin) en Betrokkenheid van de plaatser (= plaatser is gedurende de behandeling op minimaal twee momenten aanwezig) pas een (positieve) invloed op het voorkomen van uithuisplaatsing kunnen uitoefenen als eerst en volledig is voldaan aan een groep behandelingsaspecten die bestaat uit Specificiteit (= minimaal de helft van de uitgevoerde technieken is specifiek, conform FF handleiding), Tussenevaluatie (= gezinswerker evalueert uiterlijk op dag 16 met gezin de doelen die op dag 3 zijn opgesteld en formuleert evt. nieuwe doelen met het gezin), Duur (= behandeling die conform hulpplan wordt afgesloten, duurt max. 31 dagen) en Doelevaluatie (= bij afsluiting worden de doelen die op dag 3 en bij tussenevaluatie zijn geformuleerd, geëvalueerd door gezinswerker en gezinsleden). Bovendien blijken drie van de twaalf behandelingsaspecten géén (Snelheid [= binnen 24 uur na acceptatie face-to-face contact] en Doelgerichtheid [=in eerste drie dagen na face-to-face contact worden doelen gesteld met een gezinslid]) of zelfs een negatieve invloed (Intensiteit = minimaal 7 uur per week hulp verleend in face-to-face contacten) te hebben op het voorkomen van uithuisplaatsing. De negatieve invloed van Intensiteit is opvallend en komt mogelijk doordat in gezinnen waar duidelijk is dat er een uithuisplaatsing meer uren worden ingezet om die uithuisplaatsing toch nog te proberen te voorkomen. - De Meyer, R. E., Philipsen, M. H. L., Damen, H. R., & Veerman, J. W. (2020). Kunnen ambulante interventies uithuisplaatsingen in de jeugdhulp voorkomen? Evaluatie van de interventie Ambulante spoedhulp. Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, 59, 306-324. Kunnen ambulante interventies uithuisplaatsingen in de jeugdhulp... (2020) | www.narcis.nl
De Meyer en collega’s gaan na of Ambulante Spoedhulp succesvol in het voorkomen van een uithuisplaatsing in crisissituaties en of vaker toepassen van werkzame elementen tot groter succes leiden. Daarvoor zijn geregistreerde gegevens over de uitvoeringskwaliteit en de uitkomsten van ASH van 6261 gezinnen in de periode 2013 t/m 2019 gebruikt. Er werd gemiddeld aan 92% van de elf uitvoeringscriteria werd voldaan. Gemiddeld werd ook aan 86% van de drie uitkomstcriteria voldaan. Indien het hulpverleningsproces aan zes of meer uitvoeringscriteria had voldaan, nam voor ieder volgend uitvoeringscriterium dat tijdens de hulp werd behaald de kans op het bereiken van een positieve uitkomst significant toe. Een positieve uitkomst betekende dat gezinnen minimaal twee van de drie uitkomstcriteria (crisis opgeheven, veiligheid gewaarborgd, basisroutines hersteld) hadden bereikt. De uitvoeringscriteria 'zicht op de veiligheid in het gezin' en 'het evalueren van tussentijdse doelen' bleken de grootste invloed te hebben op het behalen van een positieve uitkomst. Een positieve uitkomst leidde ook tot een drie keer kleinere kans op een advies voor uithuisplaatsing.
Buitenlands onderzoek
- Bezeczky, Zoe, El-Banna, Asmaa, Petrou, Stavros, Kemp, Alison, Scourfield, Jonathan, Forrester, Donald, et al. (2020). Intensive family preservation services to prevent out-of-home placement of children: A systematic review and meta-analysis. Child Abuse & Neglect, 102 https://doi.org/10.1016/j.chiabu.2020.104394
Een systematische review en meta-analyse van onderzoek naar intensieve gezinscrisisinterventies ter voorkoming van uithuisplaatsing (Intensive Family Preservation Services; IFPS). 37 artikelen, over 33 studies, zijn in het onderzoek meegenomen. IFPS blijken effectief in het voorkomen van uithuisplaatsing tot twee jaar na de interventie. - Cornelis, J., Barakat, A., Blankers, M., Peen, J., Lommerse, N., Eikelenboom, M., . . . Dekker, J. (2022). The effectiveness of intensive home treatment as a substitute for hospital admission in acute psychiatric crisis resolution in the Netherlands: a two-centre Zelen double-consent randomised controlled trial. Lancet Psychiatry, 9(8), 625-635. https://doi.org/10.1016/s2215-0366(22)00187-0
Cornelis en collega’s onderzochten de effectiviteit van intensieve thuishulp bij een acute psychiatrische crisis bij volwassenen. Die behandeling vergeleken zij met care-as-usual (psychiatrische opname). Zij concluderen dat de intensieve thuishulp een veilige en effectieve gedeeltelijke vervanging was van opname. Intensieve thuishulp zorgde voor een afname van het aantal opnamedagen, terwijl de klinische resultaten, cliënttevredenheid en negatieve gebeurtenissen (vooral suïcidepogingen) gelijk bleven. - Hall, C.S. (2013). Youth and Family-Based In-Home Services Program in Tennessee: Factors for Success. East Tennessee State University (PhD dissertation).
Hall onderzocht factoren die de kans op uithuisplaatsing na een intensief thuishulp programma vergroten. Uit het onderzoek blijkt dat alleen leeftijd hierbij een rol speelt. Jongeren boven de twaalf jaar hebben een grotere kans om alsnog uithuisgeplaatst te worden. - Hasselberg, Nina, Grawe, Rolf W, Johnson, Sonia, Saltyte-Benth, Jurate & Ruud, Torleif. (2013). Psychiatric admissions from crisis resolution teams in Norway: A prospective multicentre study. BMC Psychiatry, 13 https://doi.org/10.1186/1471-244X-13-117
Hasselberg en collega’s onderzochten prospectief hoeveel patiënten met psychiatrische crisis vanuit een crisisinterventieteam voor opname doorverwezen werden. Daarbij onderzochten ze patiënten van acht verschillende teams. Ze concludeerden dat er grote verschillen waren tussen de teams in het aantal patiënten dat zij verwezen voor opname. Daarbij bleek dat teams die ook buiten kantooruren beschikbaar waren, minder vaak voor opname door te verwijzen dan teams die alleen in kantooruren beschikbaar waren. Patiënten met een psychose, matig risico op suïcide en een eerdere geschiedenis van opnames hadden een groter risico op opname. - Lee, B. R., Ebesutani, C., Kolivoski, K. M., Becker, K. D., Lindsey, M. A., Brandt, N. E., ... & Barth, R. P. (2014). Program and practice elements for placement prevention: a review of interventions and their effectiveness in promoting home-based care. American Journal of Orthopsychiatry, 84(3), 244. https://doi.org/https://dx.doi.org/10.1037/h0099811 (Special Section: Residential Care and Treatment of Children and Adolescents: Current Issues in the United States and Abroad.)
Lee en collega’s onderzochten met een systematische review welke elementen programma’s ter preventie van uithuisplaatsing hebben. Zij hadden daarbij twee onderzoeksvragen:
- Wat zijn de praktijkelementen en programma elementen die het vaakst gevonden worden in effectieve interventies voor preventie van uithuisplaatsing.
- Wat zijn de effectgroottes van interventies die deze praktijk- en programma elementen gebruiken, specifiek voor uitkomsten die gaan over preventie van uithuisplaatsing?
Zij vonden negen programma elementen die met het voorkomen van uithuisplaatsing werden geassocieerd:
- Integrale benadering (ecologische focus, casemanagement en uitvoerder die meerdere rollen kan hebben)
- Toegankelijkheid van de interventie (flexibele afspraken, goed bereikbare locaties, 24/7 bereikbaarheid)
- Voortgangsmonitoring
- Programma integriteit
Daarnaast vonden zij elf praktijkelementen gericht op jeugd, elf gericht op de opvoeder en vijf gericht op het gezin die met effectieve programma’s geassocieerd werden. Op jeugd gerichte praktijkelementen waren:
- Woedebeheersing
- Assessment
- Functionele analyse
- Doelen stellen
- Exposure
- Crisishulp gericht op ontwikkelen van vaardigheden om psychische problemen te minimaliseren of ermee om te gaan
- Individuele therapie
- Probleemoplossing
- Voortgangsmonitoring
- Toezicht
- Vertrouwensrelatie tussen jongere en hulpverlener
Op opvoeders gerichte praktijkelementen waren:
- Cognitieve technieken
- Aanleren van vaardigheden om instructies te geven
- Training en oefeningen om vaardigheden te generaliseren
- Huwelijkstherapie
- Monitoring
- Training om jongeren negatieve consequenties te laten ervaren van slechte beslissingen of ongewenst gedrag
- Waardering van gewenst gedrag
- Probleemoplossing
- Belonen
- Sociaal netwerk
Gezinsgerichte praktijkelementen waren:
- Communicatievaardigheden
- Gezinsassessment
- Gezinstherapie
- Doelen stellen
- Sociaal netwerk
Literatuur
Literatuur bij Introductie
Bartelink, C., Addink, A., Udo, F., Haar-Bolwijn, F. van der, & Yperen, T. van (2019). Betrouwbaar en valide beslissen over uithuisplaatsing. Eindrapport. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.
Bruning, M.R., Zon, K.A.M. van der, Smeets, D.J.H., Boven, H.J. van, Duivenvoorde, S.C.G.A., Windt, I. van der (2022). Eindevaluatie Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen. Universiteit Leiden, Faculteit der Rechtsgeleerdheid.
https://repository.wodc.nl/bitstream/handle/20.500.12832/3194/3169-eindevaluatie-wet-herziening-kinderbeschermingsmaatregelen-volledige-tekst.pdf?sequence=1&isAllowed=y
Literatuur bij Voorkomen van uithuisplaatsing
Almquist, Y. B., Rojas, Y., Vinnerljung, B., & Brännström, L. (2020). Association of child placement in out-of-home care with trajectories of hospitalization because of suicide attempts from early to late adulthood. JAMA network open, 3(6), e206639-e206639.
Asdonk, S. van der (2020). Growing up safely. Attachment-based interventions in child protection cases (proefschrift). Leiden: Universiteit Leiden.
Asscher, J. J., Deković, M., Akker, A. L. van den, Prins, P. J., & Laan, P. H. van der (2018). Do extremely violent juveniles respond differently to treatment?. International journal of offender therapy and comparative criminology, 62(4), 958-977.
Assen, A. van, Knot-Dickscheit, J., Post, W., & Grietens, H. (2019). Het effect van intensieve pedagogische thuishulp op kinduitkomsten, kindermishandeling en uithuisplaatsing: internationaal onderzoek. In J. Knot-Dickscheit, & E. J. Knorth (Eds.), Gezinnen met meervoudige en complexe problemen: Theorie en praktijk (pp. 332-356). Rotterdam: Lemniscaat.
Assen, A. van, Knot-Dickscheit, J., Post, W., & Grietens, H. (2020). Home-visiting interventions for families with complex and multiple problems: A systematic review and meta-analysis of out-of-home placement and child outcomes. Children and Youth Services Review, 114, 104994.
Bakermans-Kranenburg, M.J., Juffer, F. & Van Ijzendoorn, M.H. (2015). Databank effectieve jeugdinterventies: beschrijving “VIPP-SD”. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Gedownload van www.nji.nl/jeugdinterventies.
Baldwin, H., Biehal, N., Cusworth, L., Wade, J., Allgar, V., & Vostanis, P. (2019). Disentangling the effect of out-of-home care on child mental health. Child abuse & neglect, 88, 189-200.
Batty, G. D., Kivimäki, M., & Frank, P. (2021). Adult mortality in children exposed to state care: systematic review and meta-analysis of prospective cohort studies. Available at SSRN 3927746.
Bezeczky, Z., El-Banna, A., Petrou, S., Kemp, A., Scourfield, J., Forrester, D., & Nurmatov, U. B. (2020). Intensive Family Preservation Services to prevent out-of-home placement of children: A systematic review and meta-analysis. Child abuse & neglect, 102, 104394.
Bezeczky, Z., El-Banna, A., Petrou, S., Kemp, A., Scourfield, J., Forrester, D., & Nurmatov, U. B. (2020). Intensive Family Preservation Services to prevent out-of-home placement of children: A systematic review and meta-analysis. Child abuse & neglect, 102, 104394.
Biehal, N., Baldwin, H., Cusworth, L., Wade, J., & Allgar, V. (2018). In-home support or out of home care? Thresholds for intervention with abused and neglected children. Children and Youth Services Review, 89, 263-271.
Blankestein, A., van der Rijken, R., Eeren, H. V., Lange, A., Scholte, R., Moonen, X., & Didden, R. (2019). Evaluating the effects of multisystemic therapy for adolescents with intellectual disabilities and antisocial or delinquent behaviour and their parents. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 32(3), 575-590.
Brännström, L., Vinnerljung, B., Forsman, H., & Almquist, Y. B. (2017). Children placed in out-of-home care as midlife adults: are they still disadvantaged or have they caught up with their peers?. Child maltreatment, 22(3), 205-214.
Conn, A. M., Szilagyi, M. A., Jee, S. H., Blumkin, A. K., & Szilagyi, P. G. (2015). Mental health outcomes among child welfare investigated children: In-home versus out-of-home care. Children and Youth Services Review, 57, 106-111.
Côté, S. M., Orri, M., Marttila, M., & Ristikari, T. (2018). Out-of-home placement in early childhood and psychiatric diagnoses and criminal convictions in young adulthood: a population-based propensity score-matched study. The Lancet Child & Adolescent Health, 2(9), 647-653.
Cusworth, L., Tracey, L., Baldwin, H., & Biehal, N. (2020). Home or Care? A Comparison of Educational Outcomes for Maltreated Children. The British Journal of Social Work.
Dam, L. van., Neels, S., Winter, M de., Branje, S., Wijsbroek, S., Hutschemaekers, G., & Stams, G. J. (2017). Youth initiated mentors: Do they offer an alternative for out-of-home placement in youth care?. The British Journal of Social Work, 47(6), 1764-1780.
Damen, H., & Veerman, J. W. (2015). The more the better: Adherence to programme elements of Families First in the Netherlands reduces the risk of out-of-home placement. International Journal of Child & Family Welfare, 16(1-2), 113-131.
Damen, H., Veerman, J. W., Vermulst, A. A., van Pagée, R., Nieuwhoff, R., & Scholte, R. H. J. (2019). Parental empowerment and child behavioural problems during youth care. Child & Family Social Work, 24, 467-476.
De Winter. (2019). Onvoldoende beschermd – Geweld in de Nederlandse jeugdzorg van 1945 tot heden. In Rijksoverheid. Commissie Onderzoek naar Geweld in de Jeugdzorg. https://open.overheid.nl/repository/ronl-30b9089d-9958-48e6-a6d8-9b22b0499096/1/pdf/onvoldoende-beschermd-geweld-in-de-nederlandse-jeugdzorg-van-1945-tot-heden.pdf.
Dijkstra, S., Creemers, H. E., Asscher, J. J., Deković, M., & Stams, G. J. J. (2016). The effectiveness of family group conferencing in youth care: A meta-analysis. Child abuse & neglect, 62, 100-110.
Evans, R., White, J., Turley, R., Slater, T., Morgan, H., Strange, H., & Scourfield, J. (2017). Comparison of suicidal ideation, suicide attempt and suicide in children and young people in care and non-care populations: Systematic review and meta-analysis of prevalence. Children and Youth Services Review, 82, 122-129.
Evenboer, K. E., Reijneveld, S. A., & Jansen, D. E. M. C. (2018). Improving care for multiproblem families: Context-specific effectiveness of interventions? Children and Youth Services Review 88, 274-285.
Fonagy, P., Butler, S., Cottrell, D., Scott, S., Pilling, S., Eisler, I., & Goodyer, I. M. (2018). Multisystemic therapy versus management as usual in the treatment of adolescent antisocial behaviour (START): a pragmatic, randomized controlled, superiority trial. The Lancet Psychiatry, 5(2), 119-133.
Goemans, A., Geel, M. van, Beem, M. van, & Vedder, P. (2016). Developmental outcomes of foster children: A meta-analytic comparison with children from the general population and children at risk who remained at home. Child maltreatment, 21(3), 198-217.
Goemans, A., van Geel, M., & Vedder, P. (2018). Foster children’s behavioral development and foster parent stress: Testing a transactional model. Journal of child and family studies,c27(3), 990-1001.
Gutterswijk, R. V., Kuiper, C. H., Lautan, N., Kunst, E. G., van der Horst, F. C., Stams, G. J. J., & Prinzie, P. (2020). The outcome of non-residential youth care compared to residential youth care: A multilevel meta-analysis. Children and Youth Services Review, 113, 104950.
Gypen, L., Vanderfaeillie, J., De Maeyer, S., Belenger, L., & Van Holen, F. (2017). Outcomes of children who grew up in foster care: Systematic-review. Children and Youth Services Review, 76, 74-83.
Harder, A. T., Knorth, E. J., & Kuiper, C. H. Z. (2020). Uithuisplaatsing van jeugdigen: Wat, voor wie, en wanneer? In A. Harder, E. Knorth, & C. Kuiper (editors), Uithuisgeplaatste jeugdigen: Sleutels tot succes in behandeling en onderwijs (blz. 13-27). SWP Uitgeverij.
Heerde, J. A., Hemphill, S. A., & Scholes‐Balog, K. E. (2018). The impact of transitional programmes on post‐transition outcomes for youth leaving out‐of‐home care: a meta‐analysis. Health & social care in the community, 26(1), e15-e30.
Jongepier, N. & Alarcon, I. (2017). Databank effectieve jeugdinterventies: beschrijving ‘VertrekTraining’. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Gedownload van www.nji.nl/jeugdinterventies.
Kääriälä, A., & Hiilamo, H. (2017). Children in out-of-home care as young adults: A systematic review of outcomes in the Nordic countries. Children and Youth services review, 79, 107-114.
Leloux-Opmeer, H., Kuiper, C. H., Swaab, H. T., & Scholte, E. M. (2017). Children referred to foster care, family-style group care, and residential care: (How) do they differ? Children and Youth Services Review, 77, 1-9.
Li, D., Chng, G. S., & Chu, C. M. (2019). Comparing long-term placement outcomes of residential and family foster care: A meta-analysis. Trauma, Violence, & Abuse, 20(5), 653-664.
Liddle, H. A., Dakof, G. A., Rowe, C. L., Henderson, C., Greenbaum, P., Wang, W., & Alberga, L. (2018). Multidimensional Family Therapy as a community-based alternative to residential treatment for adolescents with substance use and co-occurring mental health disorders. Journal of substance abuse treatment, 90, 47-56.
Luke, N., &’O'Higgins, A. (2018). Is the care system to blame for the poor educational outcomes of children looked after? Evidence from a systematic review and national database analysis. Children Australia, 43(2), 135-151.
Maaskant, A. M., van Rooij, F. B., Overbeek, G. J., Oort, F. J., Arntz, M., & Hermanns, J. M. (2017). Effects of PMTO in foster families with children with behavior problems: A randomized controlled trial. Journal of child and family studies, 26(2), 523-539.
Maclean, M. J., Sims, S.,’O'Donnell, M., & Gilbert, R. (2016). Out‐of‐home care versus in‐home care for children who have been maltreated: A systematic review of health and wellbeing outcomes. Child abuse review, 25(4), 251-272.
Maltais, C., Cyr, C., Parent, G., & Pascuzzo, K. (2019). Identifying effective interventions for promoting parent engagement and family reunification for children in out-of-home care: A series of meta-analyses. Child abuse & neglect, 88, 362-375.
McGinn, T., Best, P., Wilson, J., Chereni, A., Kamndaya, M. & Shlonsky, A. (2020). Family group decision‐making for children at risk of abuse or neglect: A systematic review. Campbell Systematic Reviews, 16(3). https://doi.org/10.1002/cl2.1088
McKenna, S., Donnelly, M., Onyeka, I. N., O’Reilly, D., & Maguire, A. (2021). Experience of child welfare services and long-term adult mental health outcomes: a scoping review. Social psychiatry and psychiatric epidemiology, 1-31.
Meyer, R. de, Philipsen, M., Damen, H. & Veerman, J.W. (2020). Kunnen ambulante interventies uithuisplaatsingen in de jeugdhulp voorkomen? Evaluatie van de interventie Ambulante spoedhulp. Nijmegen: Praktikon.
MST-Nederland (2015). Databank effectieve jeugdinterventies: beschrijving 'Multisysteem Therapie (MST)'. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Gedownload van www.nji.nl/jeugdinterventies.
Murray, E. T., Lacey, R., Maughan, B., & Sacker, A. (2020). Association of childhood out-of-home care status with all-cause mortality up to 42-years later: Office of National Statistics Longitudinal Study. BMC public health, 20, 1-10.
Neo, S. H., Norton, S., Kavallari, D., & Canfield, M. (2021). Integrated treatment programmes for mothers with substance use problems: A systematic review and meta-analysis of interventions to prevent out-of-home child placements. Journal of Child and Family Studies, 1-13.
Oomen, D. & Kwint, D. (2015). Effectonderzoek ouderbegeleiding na een opvoedingsbesluit. De Rading (interne publicatie).
Pol, T. M. van der, Hoeve, M., Noom, M. J., Stams, G. J. J., Doreleijers, T. A., van Domburgh, L., & Vermeiren, R. R. (2017). Research Review: The effectiveness of multidimensional family therapy in treating adolescents with multiple behavior problems–a meta‐analysis. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 58(5), 532-545.
Polderman, N. (2016). Databank effectieve jeugdinterventies: beschrijving ‘Basic Trustmethode'. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Gedownload van www.nji.nl/jeugdinterventies.
Rigter, H. (2015). Databank effectieve jeugdinterventies: beschrijving ‘Multidimensionele familietherapie (MDFT)'. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Gedownload van www.nji.nl/jeugdinterventies.
Rijksoverheid (2021a). Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming. https://open.overheid.nl/repository/ronl-79dad0a9-c043-4a8b-8d15-f65d288242d2/1/pdf/tk-bijlage-toekomstscenario-kind-en-gezinsbescherming.pdf
Rijksoverheid (2021b). Kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd: landelijk rapport 2021 vervolgtoezicht. https://open.overheid.nl/repository/ronl-0b9b87d4-2577-4617-86ba-d0ffa39e03f1/1/pdf/tk-bijlage-rapport-kwetsbare-kinderen-onvoldoende-beschermd-landelijk-rapport-2021-vervolgtoezicht.pdf
Rooijen, K. van (2020). Databank effectieve jeugdinterventies: beschrijving ‘Intensieve Ambulante Gezinsbehandeling’. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Gedownload van www.nji.nl/jeugdinterventies.
Samson. (2012). Omringd door zorg, toch niet veilig. In Rijksoverheid. Boom Amsterdam. https://open.overheid.nl/repository/ronl-archief-4c8bf95f-7470-4f95-b3a1-41052b650ad9/1/pdf/deel-1-omringd-door-zorg-toch-niet-veilig-tcm109-4542241.pdf
Schaeffer, C. M., Swenson, C. C., & Powell, J. S. (2021). Multisystemic Therapy-Building Stronger Families (MST-BSF): Substance misuse, child neglect, and parenting outcomes from an 18-month randomized effectiveness trial. Child Abuse & Neglect, 122, 105379.
Schoemaker, N. K., Juffer, F., Rippe, R. C., Vermeer, H. J., Stoltenborgh, M., Jagersma, G. J., & Alink, L. R. (2020). Positive parenting in foster care: Testing the effectiveness of a video-feedback intervention program on foster parents’ behavior and attitudes. Children and Youth Services Review, 110, 104779.
Schout, G. & de Jong, G. (2013). Eigen Kracht-conferenties in de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg. Lectoraat OGGZ. https://www.eigen-kracht.nl/assets/uploads/2016/03/2013_Schout_DeJong_EigenKracht-conferenties_in_OGGZ.pdf
Seker, S., Boonmann, C., Gerger, H., Jäggi, L., d’Huart, D., Schmeck, K., & Schmid, M. (2021). Mental disorders among adults formerly in out-of-home care: a systematic review and meta-analysis of longitudinal studies. European Child & Adolescent Psychiatry, 1-20.
Steege, M. van der (2013). Databank effectieve jeugdinterventies: beschrijving 'Families First'. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Gedownload van www.nji.nl/jeugdinterventies
Strijbosch, E. L. L., Huijs, J. A. M., Stams, G. J. J. M., Wissink, I. B., Van der Helm, G. H. P., De Swart, J. J. W., & Van der Veen, Z. (2015). The outcome of institutional youth care compared to non-institutional youth care for children of primary school age and early adolescence: A multi-level meta-analysis. Children and Youth Services Review, 58, 208–218. https://doi.org/10.1016/j.childyouth.2015.09.018.
Suhlmann, B. (2021). Wat doet uithuisplaatsing? Een review naar de bijwerkingen van uithuisplaatsing van jeugdigen (masterthesis). Groningen: Rijksuniversiteit van Groningen.
Suomi, A., Lucas, N., McArthur, M., Humphreys, C., Dobbins, T., & Taplin, S. (2020). Cluster randomized controlled trial (RCT) to support parental contact for children in out-of-home care. Child Abuse & Neglect, 109, 104708.
Valk, S.M. de (2019). Under pressure: Repression in residential youth care. Dissertatie. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.
Van Dam, L., Blom, D., Kara, E., Assink, M., Stams, G. J., Schwartz, S. & Rhodes, J. (2021). Youth Initiated Mentoring: A Meta-analytic Study of a Hybrid Approach to Youth Mentoring. Journal of Youth and Adolescence, 50(2), 219–230. https://doi.org/10.1007/s10964-020-01336-5
Vanderfaeillie, J., Goemans, A., Damen, H., Van Holen, F., & Pijnenburg, H. (2018). Foster care placement breakdown in the Netherlands and Flanders: Prevalence, precursors, and associated factors. Child & Family Social Work, 23(3), 337-345.
Veerman, J.W. & Meyer, R.E. de (2019). Meer zicht op effectiviteit IAG. Analyse van uitkomsten 2009-2019. Nijmegen: Praktikon.
Vidal S, Steeger CM, Caron C, Lasher L, Connell CM. Placement and Delinquency Outcomes Among System-Involved Youth Referred to Multisystemic Therapy: A Propensity Score Matching Analysis. Adm Policy Ment Health. 2017 Nov;44(6):853-866. doi: 10.1007/s10488-017-0797-y.
Vinnerljung, B., & Hjern, A. (2018). Health care in Europe for children in societal out-of-home care. London: MOCHA/Imperial College. Retrieved from MOCHA—Models of Child Health Appraised.
Vreeland, A., Ebert, J. S., Kuhn, T. M., Gracey, K. A., Shaffer, A. M., Watson, K. H., & Compas, B. E. (2020). Predictors of placement disruptions in foster care. Child abuse & neglect, 99, 104283.
Walsh, P., McHugh, M., Blunden, H., & Katz, I. (2018). Pathways of Care Longitudinal Study: outcomes of children and young people in out-of-home care.
Zabern, A., & Bouteyre, E. (2018). Leading protective factors for children living out of home: A literature review. Child & Family Social Work, 23(2), 324-335.
Literatuur bij Bouwsteen Beslissen over uithuisplaatsing en terugplaatsing
Bahlmann, M. (2020). Samenplaatsing van broers en zussen bij uithuisplaatsing: een gunst of kinderrecht? Een (inter)nationale juridische analyse van het recht op samenplaatsing van broers en zussen bij uithuisplaatsing. Leiden: Defence for Children.
Bartelink, C. (2018). Dilemmas in Child Protection: Methods and decision-maker factors influencing decision-making in child maltreatment cases. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen.
Bartelink, C., Addink, A., Udo, F., Haar-Bolwijn, F. van der, & Yperen, T. van (2019). Betrouwbaar en valide beslissen over uithuisplaatsing. Eindrapport. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.
Bartelink, C., de Kwaadsteniet, L., ten Berge, I., Witteman, C. & van Gastel, W. (2015). Betrouwbaarheid en validiteit van de LIRIK: Eindrapport LIRIK valideringsonderzoek. NJi https://www.nji.nl/sites/default/files/2021-05/Betrouwbaarheid-en-validiteit-van-de-LIRIK.pdf
Berge, I. ten, Eijgenraam, K., & Bartelink, C. (2014). Licht Instrument Risicotaxatie Inzake Kindermishandeling (LIRIK): toelichting en instructie. Nederlands Jeugdinstituut. https://www.nji.nl/sites/default/files/2021-07/LIRIK-2014-toelichting-en-instructie.pdf
Bruning, M. R., Zon, K. van der, Alink, R. A., & Asdonk, S. van der (2022). Factsheet Uithuisplaatsingen. Leiden: Universiteit Leiden/ Faculteit der Rechtsgeleerdheid en Faculteit der Sociale Wetenschappen.
Buddenbaum, M. (2020). Internationale kinderrechten van broers en zussen. In: M. Bruning e.a. (red.), De invloed van 30 jaar Kinderrechtenverdrag in Nederland. Perspectieven voor de rechtspraktijk, 327-248. Deventer: Wolters Kluwer.
Department of Health (2000). Framework for the Assessment of Children in Need and their Families. https://www.dh.gov.uk.
DiGiovanni, A., & Font, S. A. (2021). Revisiting conventional wisdom: What do we know from 30 years of research on sibling placement in foster care?. Children and Youth Services Review, 126, 105943. https://doi.org/10.1016/j.childyouth.2021.105943
Esposito, T., Caldwell, J., Chabot, M., Delaye, A., Trocme, N., Hélie, S., & Fallon, B. (2022). Reunification trajectories in Quebec: Acknowledging chronic family challenges to support stability. Child Abuse & Neglect, 130, article 105437.
Gill, C. 2016 Taking Care-evaluation: Taking Care evaluation: the return home and short-term outcomes for looked after children. London: NSPCC.
Gross, M., & Baron, E. J. (2022). Temporary stays and persistent gains: The causal effects of foster care. American Economic Journal: Applied Economics, 14(2), 170-199.
Jakobs, P., Vissenberg, Ch., Tempel, H., & Jurrius, K. (2020). Action-learning uitstroom 24-uurszorg. Een vervolgonderzoek naar de helpende en niet-helpende factoren bij de instroom en doorstroom van jongeren in een beschermd wonen setting. Almere: Hogeschool Windesheim, Lectoraat Klantenperspectief in Ondersteuning en Zorg.
Kenniswerkplaats Jeugd Friesland & Bureau PEERS (2021). Factsheet verklarende analyse.
Konijn, C., Admiraal, S., Baart, J., Rooij, F. van, Stams, G. J., Colonnesi, C., & Assink, M. (2019). Foster care placement instability: A meta-analytic review. Children and Youth Services Review, 96, 483-499. https://doi.org/10.1016/j.childyouth.2018.12.002.
Leeuwen, H. van, & Geeraets, M. (2022). Vakbekwaam redeneren in de jeugdhulp. Amsterdam: Boom uitgevers.
Lensink, L. (2018). Beslissen over uithuisplaatsing. Een onderzoek naar de professionalfactoren, en organisatiefactoren die een rol spelen bij de beslissingen die jeugdbeschermers nemen over het uithuisplaatsen van onder toezicht gestelde kinderen (masterthesis). Nijmegen: Radboud Universiteit Nijmegen.
Pottoms, B., van Holen, F. & Vanderfaeillie, J. (z.d.). Ontwikkeling van een methodiek inzake gezinsbegeleiding met finaliteit gezinshereniging in het kader van perspectiefzoekende pleegzorg. Orthopedagogiek, Vrije Universiteit Brussel.
RSJ (2020). Het perspectiefbesluit in de jeugdbescherming.
Selwyn, J. (2019). Sibling Relationships in Adoptive Families That Disrupted or Were in Crisis. Research on Social Work Practice 29(2): 165-175. https://doi.org/10.1177/1049731518783859
SOS en Defence for Children (2020). Pleidooi voor samenplaatsing in de Tweede Kamer. SOS Kinderdorpen. https://www.defenceforchildren.nl/media/4865/20200929_dc_rapport-samenplaatsing_a4.pdf
Strijker, J., & Zandberg, Tj. (2001). Matching in de pleegzorg. Hulpvraag versus aanbod. Amsterdam: SWP.
Stolwijk, I. J., Put, C. van der, & Defoe, I.N. (2021). Gescheiden plaatsing van broers en zussen bij gezamenlijke uithuisplaatsing. Onderzoek naar de prevalentie en onderliggen oorzaken. Den Haag: WODC.
Touati, C. D., Miljkovitch, R., Sirparanta, A., & Deborde, A. S. (2021). The impact of out-of-home placement characteristics with regard to suicidal risk among adult survivors of childhood abuse. Developmental child welfare, 3(1), 36-57. 10.1177/2516103221992777.
Veenstra, M., van Geel, M., Goemans, A. & Vedder, P. (2014). Hoe wordt het perspectief van pleegkinderen in Nederland bepaald? Universiteit Leiden, afdeling pedagogiek; sectie orthopedagogiek; afdeling jeugdhulpverlening. https://www.universiteitleiden.nl/binaries/content/assets/sociale-wetenschappen/pedagogische-wetenschappen/onderzoek/rapport-perspectiefonderzoek-universiteit-leiden.pdf
Vial, A., van der Put, C., & Assink, M. (2020). Validatie en doorontwikkeling van de ARIJ-Risicotaxatie. Expertisecentrum Forensische Orthopedagogiek UvA.
Ward, H., Brown, R. and Westlake, D. (2012) Safeguarding Babies and Very Young Children from Abuse and Neglect, London, Jessica Kingsley. A summary of the study can be found at DFE-RB053. Their later study of these children aged 3 to 5 is Ward, H., Brown, R. and Maskell Graham, D. (2012a) Young Children Suffering, or Likely to Suffer Significant Harm: Experiences on Entering Education, London, Department for Education.
White, O. G., Hindley, N. and Jones, D. P. H (2015) ‘Risk factors for child maltreatment recurrence: an updated systematic review,’ Medicine, Science and the Law, Vol. 55 (4), pp 259–277.
Wilkins, M. & Farmer, E. (2015). An Evidence-Informed Framework for Return Home Practice. NSPCC. https://research-nformation.bris.ac.uk/ws/portalfiles/portal/189519931/Reunification_Practice_Framework.pdf
Literatuur bij Begeleiden na uithuisplaatsing
Bartlett, J. D., Griffin, J. L., Spinazzola, J., Fraser, J. G., Noroña, C. R., Bodian, R., … & Barto, B. (2018). The impact of a statewide trauma-informed care initiative in child welfare on the well-being of children and youth with complex trauma. Children and Youth Services Review, 84, 110-117.
Broadhurst, K., & Mason, C. (2020). Child removal as the gateway to further adversity: Birth mother accounts of the immediate and enduring collateral consequences of child removal. Qualitative Social Work, 19(1), 15-37.
Broersen, A., Klapwijk, G. (2022). Goed in gesprek. De basis voor beweging in onderwijs en jeugdhulp. Utrecht: Breindok Uitgeverij.
Bruning, M. R. (2021). ML t. Noorwegen (EHRM, nr. 64639/16) –Recht op hereniging illusoir bij direct toewerken naar pleegouderadoptie zonder regelmatig contact. EHRC Updates: European Human Rights Cases, 2021.
Carr, A. (2019). Family therapy and systemic interventions for child‐focused problems: The current evidence base. Journal of Family Therapy, 41(2), 153-213.
Collings, S., & Wright, A. C. (2022). “You are mum and then they are mum”: Negotiating roles, relationships, and contact in out‐of‐home care. Family Relations.
Côté, C., & Clément, M. È. (2022). Let’s talk about love: Perceptions of children in residential care. Children and Youth Services Review, 140, 106584.
Dekker, R., van Doorn, R., Jager, B., van der Ploeg, Y., van der Wal, S. (2022) “IK WEET NIET EENS WAAR IK VOLGENDE WEEK WOON” (On)zekerheid in de residentiële Jeugdzorg. Utrecht: Het vergeten kind.
Deprez, A., Wendland, J., Brotnow, L., Gutleb, A. C., Contal, S., & Guédeney, A. (2018). Protecting the child while preserving the relationship: Using baby’s relational withdrawal to gauge the effect of parental visitation. Plos one, 13(5), e0196685.
Esposito, T., Caldwell, J., Chabot, M., Delaye, A., Trocme, N., Hélie, S., & Fallon, B. (2022). Reunification trajectories in Quebec: Acknowledging chronic family challenges to support stability. Child Abuse & Neglect, 130, 105437.
Farmer, E. (2018). Reunification from out-of-home care. A research overview of good practice in returning children home from care. Bristol, UK: University of Bristol.
Font, S. A., & Gershoff, E. T. (2020). Foster care: How we can, and should, do more for maltreated children. Social policy report, 33(3), 1-40.
Forslund, T., Granqvist, P., van IJzendoorn, M. H., Sagi-Schwartz, A., Glaser, D., Steele, M., ... & Duschinsky, R. (2022). Attachment goes to court: Child protection and custody issues. Attachment & Human Development, 24(1), 1-52.
Funcheon, S. O. C., O’Connor, S. & Brady, E. (2021). An exploration of professional and practice-based perspectives on reunification of children in out-of-home care in Ireland: The road less travelled?. Child Abuse & Neglect, 122, 105366.
Esposito, T., Caldwell, J., Chabot, M., Delaye, A., Trocme, N., Hélie, S., & Fallon, B. (2022). Reunification trajectories in Quebec: Acknowledging chronic family challenges to support stability. Child Abuse & Neglect, 130, 105437.
Getz, Z., Simmel, C., Zhang, L., & Greenfield, B. (2022). “Short-stayers” in child welfare: Characteristics and system experiences. Children and Youth Services Review, 138, 106531.
Gezondheidsraad (2011). Behandeling van de gevolgen van kindermishandeling. Den Haag: Gezondheidsraad
Gezondheidsraad (2018). De ouder-kindrelatie en jeugdtrauma’s. Den Haag: Gezondheidsraad
Giallo, R., Rominov, H., Fisher, C., Evans, K., & Fogarty, A. (2022). Preservation and reunification for families of young children: case file review of a home-visiting program. Journal of reproductive and infant psychology, 40(3), 311-323.
Goemans, A., van Geel, M., & Vedder, P. (2016). Psychosocial functioning in Dutch foster children: The relationship with child, family, and placement characteristics. Child Abuse & Neglect, 56, 30-43.
Graham, A., & Truscott, J. (2019). The Loss and Grief of Children in Out-of-Home Care: A Literature Review.
Gross, M., & Baron, E. J. (2022). Temporary stays and persistent gains: The causal effects of foster care. American Economic Journal: Applied Economics, 14(2), 170-99.
Hageraats, R., Van den Berg, G., & Van den Berg, B. (2020). Betere zorg voor kinderen, jongeren en gezinnen in de meest kwetsbare omstandigheden en/of met de meest complexe problemen Een bijdrage aan de dialoog over de ontwikkeling van essentiële functies en expertises in het jeugdzorglandschap. Handreiking Betere zorg voor kinderen, jongeren en gezinnen in de meest kwetsbare omstandigheden en/of met de meest complexe problemen (nji.nl).
Harder, A. T., Knorth, E. J., & Kuiper, C. H. Z. (2020). Uithuisplaatsing van jeugdigen: Wat, voor wie, en wanneer? In A. Harder, E. Knorth, & C. Kuiper (editors), Uithuisgeplaatste jeugdigen: Sleutels tot succes in behandeling en onderwijs (blz. 13-27). SWP Uitgeverij.
Herbster, J. M., & Ocasio, K. (2021). The complex relationship between sibling contact and child and family well-being in foster care: An exploration of child and family functioning in a pre-permanency cohort. Children and Youth Services Review, 131, 106257.
Hood, R., Abbott, S., Nilsson, D., Baginsky, M., & Dimond, C. (2022). Improving the chances of successful reunification for children who return from care: a rapid evidence review.
Hultman, E., & Wissö, T. (2021). Follow-up of out-of-home care in dialogues between children and appointed social workers. Nordic Social Work Research, 1-15.
Jedwab, M., Chatterjee, A., & Shaw, T. V. (2018). Caseworkers' insights and experiences with successful reunification. Children and Youth Services Review, 86, 56-63.
Joubert, B. (2020). The Beehive: A Counseling Group for Children Who Have Endured Out of Home Placement.
Kelly, C., Thornton, A., Anthony, E. K., & Krysik, J. (2021). “Love. Stability. Boundaries.” Kinship perspectives of social-emotional well-being of youth residing in out-of-home care. Children and Youth Services Review, 127, 106097.
Kuit, N., & Ryke, E. H. (2021). A rapid review of non-death bereavement interventions for children in alternative care. Child and Adolescent Social Work Journal, 1-13.
Landsverk, J. A., Burns, B. J., Stambaugh, L. F., & Reutz, J. A. R. (2009). Psychosocial interventions for children
and adolescents in foster care: Review of research literature. Child Welfare: Journal of Policy, Practice, and Program, 88, 49-69.
Leitch, J. (2022). ‘Learning to Hold a Paradox’: A Narrative Review of How Ambiguous Loss and Disenfranchised Grief Affects Children in Care. Practice, 1-15.
Lerum, A. (2018). Emergency Out-Of-Home Placements, a Comparison Between Child Welfare Practice in Germany and Norway. Revista de Asistenta Sociala, (3), 7-21.
Lotty, M., & Lynch, S. (2021). Finding the common ground: families, relationships, and child-focused practice in foster care. Irish Social Worker, 128-146.
Luu, B., Collings, S., & Wright, A. C. (2021). A Systematic Review of Common Elements of Permanency Practices for Reunification. Children and Youth Services Review, 106342.
Magruder, J., & Berrick, J. D. (2022). A longitudinal investigation of infants and out-of-home care. Journal of Public Child Welfare, 1-18.
Maltais, C., Cyr, C., Parent, G., & Pascuzzo, K. (2019). Identifying effective interventions for promoting parent engagement and family reunification for children in out-of-home care: A series of meta-analyses. Child Abuse & Neglect, 88, 362-375.
Martín, E., González-Navasa, P., & Betancort, M. (2020). Who will go back home? Factors associated with decisions to address family reunification from residential care. Children and Youth Services Review, 109, 104729.
McWey, L. M., & Cui, M. (2021). More contact with biological parents predicts shorter length of time in out of home care and mental health of youth in the child welfare system. Children and Youth Services Review, 128, 106164.
McWey, L. M., Cui, M., & Stevenson Wojciak, A. (2022). Current caregiver involvement and contact with biological parents are associated with lower externalizing symptoms of youth in out-of-home child welfare placements. Journal of Social Work Practice, 1-16.
Murray, K. J., Sullivan, K. M., Lent, M. C., Chaplo, S. D., & Tunno, A. M. (2019). Promoting trauma-informed parenting of children in out-of-home care: An effectiveness study of the resource parent curriculum. Psychological services, 16(1), 162.
Otterlei, M. T., & Engebretsen, E. (2022). Parents at war: A positioning analysis of how parents negotiate their loss after experiencing child removal by the state. Qualitative Social Work, 21(4), 765-782.
Papovich, C. (2020). Trauma & children in foster care: A comprehensive overview. Forensic Scholars Today, 5(4), 1-5.
Poitras, K., Porlier, S., & Tarabulsy, G. M. (2021). Child’s adjustment and parent-child contact after child placement into foster care: A systematic review. Journal of Public Child Welfare, 1-32.
Potgieter, A., & Hoosain, S. (2018). Parents' experiences of family reunification services. Social Work, 54(4), 438-451.
Purtle, J. (2020). Systematic review of evaluations of trauma-informed organizational interventions that include staff trainings. Trauma, Violence, & Abuse, 21(4), 725-740.
Quick, D., & Scott, A. L. (2019). Affect and emotion in a Parent’s engagement with statutory child-protection services: Navigating stigma and ‘identity assault’. The British Journal of Social Work, 49(2), 485-502.
Rajesh, T. (2022). Parental mental health after having a child placed in out-of-home care in Sweden: A register-based longitudinal cohort study.
Salem, S. R., & Wilde, L. D. (2022). Life after an out‐of‐home placement: What biological parents in foster care tell us about parenthood. Child & Family Social Work, 27(2), 112-120.
Sankaran, V., Church, C., & Mitchell, M. (2018). A cure worse than the disease: The impact of removal on children and their families. Marq. L. Rev., 102, 1161.
Shanks, E., & Weitz, Y. S. (2020). Supportive practices: perceptions of interventions targeting parents whose children are placed in out-of-home care. Adoption & Fostering, 44(4), 349-362.
Stroumza, K., Pont-Chamot, A. F., & Pittet, M. Moments of co-presence between a child in out-of-home care, the biological parent, and a professional based on ordinary activities: a productive (albeit hard to inhabit) apparatus for helping to maintain parent-child bonds. Summer School “Child Protection”, 30 June 2021, Sierre (Switzerland).
Ter Horst, W. (1977). Het herstel van het gewone leven. Baarn: Bohn Stafleu en Van Loghum.
Trout, A.L., Lambert, M.C., Thompson, R., Duppong Hurley, K. & Tyler, P. (2020) On the Way Home: Promoting Caregiver Empowerment, Self-Efficacy, and Adolescent Stability during Family Reunification following Placements in Residential Care, Residential Treatment for Children & Youth, 37:4, 269-292, DOI: 10.1080/0886571X.2019.1681047
Van Bergen, D. D., Saharso, S., Degener, C. J., Bartelink, B. E., & Vanderfaeillie, J. (2022). Moral Dilemmas in Foster Care Due to Religious Differences Between Birth Parents, Foster Parents, and Foster Children. Child and Adolescent Social Work Journal, 1-12.
Helm, G.H.P., van der, Klapwijk, G.J. (2020) Luisteren zonder oordelen. Pedagogiek in Praktijk, oktober 2020, pp. 22-26.
Helm, G.H.P. (2020). De uithuisplaatsingsfabriek in Nederland. Zorg en Sociaalweb. De uithuisplaatsingsfabriek in Nederland - Zorg&Sociaalweb
Vanderwill, L. A., Salazar, A. M., Jenkins, G., Larwelle, J., McMahon, A. K., Day, A., & Haggerty, K. (2021). Systematic literature review of foster and adoptive caregiver factors for increasing placement stability and permanency. Journal of public child welfare, 15(4), 487-527.
Van Holen, F., Clé, A., West, D., Gypen, L., & Vanderfaeillie, J. (2020). Family bonds of foster children. A qualitative research regarding the experience of foster children in long-term foster care. Children and Youth Services Review, 119, 105593.
Vervoort-Schel, J., Pellemans-van Rooijen, R., Kooijmans, R., & Moonen, X. WAAROM TRAUMA INFORMED CARE ALS ORGANISATIEBREED RAAMWERK VOOR TRAUMA-SENSITIEVE ZORG?. LVB Onderzoek & Praktijk, 5.
Vischer, A. F. W., Knorth, E. J., Post, W. J., Knot-Dickscheit, J., Mulder, J. M. V., & Grietens, H. (2019). Het Expertisecentrum voor Behandeling en Beoordeling van Ouderschap en Psychiatrie: het belang van een tijdige beslissing over de beste plek voor het kind. In Gezinnen met meervoudige en complexe problemen: Theorie en praktijk (pp. 426-438). Lemniscaat.
Wilke, N. G., & Howard, A. H. (2022). Innovations in care for children separated from parents: Transitioning from residential to family models of service. Children & Society, 36(1), 82-100.
Winslow, M. C. (2022). Characteristics of Out-of-home Placement and Educational Outcomes: A Longitudinal Investigation.
Wu, Q., Nwabuzor Ogbonnaya, I., & Yan, Y. (2021). The patterns of in-home service use and their relationships with child out-of-home care. Child and adolescent social work journal, 1-13.
Literatuur bij Dreigende uithuisplaatsing in crisissituaties
Asscher, J. J., Deković, M., Akker, A. L. van den, Prins, P. J. M. & Laan, P. H van der. (2018). Do extremely violent juveniles respond differently to treatment? International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 62, 958-977.
Asscher, J. J., Deković, M., Manders, W. A., Laan, P. H. van der, Prins, P. J. M. & Dutch MST costeffectiveness study group. (2013). A randomized controlled trial of the effectiveness of multisystemic therapy in the Netherlands: post-treatment changes and moderator effects. Journal of Experimental Criminology, 9, 169-187.
Asscher, J. J., Deković, M., Manders, W., Laan, P. H. van der, Prins, P. J. M., Arum, S. van & Dutch MST cost-effectiveness study group. (2014). Sustainability of the effects of multisystemic therapy for juvenile delinquents in The Netherlands: effects on delinquency and recidivism. Journal of Experimental Criminology, 10, 227-243.
Bartelink, C. (2013a). Wat werkt: Motiverende gespreksvoering? Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.
Bartelink, C. (2013b). Wat werkt: Oplossingsgerichte therapie? Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.
Bezeczky, Zoe, El-Banna, Asmaa, Petrou, Stavros, Kemp, Alison, Scourfield, Jonathan, Forrester, Donald, et al. (2020). Intensive family preservation services to prevent out-of-home placement of children: A systematic review and meta-analysis. Child Abuse & Neglect, 102, 104394. https://doi.org/10.1016/j.chiabu.2020.104394
Callahan, J. (1994). Defining Crisis and Emergency. The Journal of Crisis Intervention and Suicide Prevention, 15 (4), 164-171.
Damen, H., & Veerman, J. W. (2013). Voorkomen van uithuisplaatsing bij Families First door behandelingsgetrouw handelen. Kind & Adolescent, 34, 147-164.
De Baat, M., Foolen, N., & Udo, N. (2013). Crisisinterventie in gezinnen: wat werkt? Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.
De Meyer, R. & Philipsen, M. (2022.). Evaluatie kwaliteitstoetsing Families First: 2014 – 2020. Woerden: VanMontfoort B.V. Gedownload op 28 augustus 2023 van https:// www.nji.nl/sites/default/files/2022-06/Evaluatie-kwaliteitstoetsing-Families-First.pdf
De Meyer, R. E., Philipsen, M. H. L., Damen, H. R., & Veerman, J. W. (2020). Kunnen ambulante interventies uithuisplaatsingen in de jeugdhulp voorkomen? Evaluatie van de interventie Ambulante spoedhulp. Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, 59, 306-324.
Deković, M., Asscher, J. J., Manders, W. A., Prins, P. J. & Laan, P. van der (2012). Within-intervention change: mediators of intervention effects during Multisystemic Therapy. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 80, 574-587.
Department of Health (2000). Framework for the Assessment of Children in Need and their Families. http://www.dh.gov.uk
Evans, M. E., Boothroyd, R. A. & Armstrong, M. I. (1997). Experimental study of the effectiveness of intensive in-home crisis services for children and their families. Journal of emotional and behavioural disorder, 5 (2), 93-105.
Fraser, M. W., Pecora, P. J. & Haapala, D. A. (1991). Families in crisis: the impact of intensive family preservation services. New York: Aldine de Gruyter.
Hoekert, L., Lommerse, M. & Beunderman, R. (2000). Het Mobiel Crisis Team. Hulp bij gezinnen in crisissituaties. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 55 (3), 244-250.
Kinney, J., Haapala, D., Booth, C. & Leavitt, S. (1990). The Homebuilders model. In J. K. Whittaker, J. Kinney, E.M. Tracy & C. Booth (Eds.), Reaching high-risk families: Intensive ‘Family Preservation’ in human services (pp. 31-64). New York: Walter de Gruyter.
Konijn, C., Boelhouwers, K. & Cavelaars, E. (2001). Ambulante crisisinterventie bij jeugdigen in de Agglomeratie Amsterdam. Utrecht, Trimbos-instituut.
Lee, B. R., Ebesutani, C., Kolivoski, K. M., Becker, K. D., Lindsey, M. A., Brandt, N. E., ... & Barth, R. P. (2014). Program and practice elements for placement prevention: a review of interventions and their effectiveness in promoting home-based care. American Journal of Orthopsychiatry, 84(3), 244. https://doi.org/https://dx.doi.org/10.1037/h0099811
Painter, K. (2009). Multisystemic therapy as community-based treatment for youth with severe emotional disturbance. Research on Social Work Practice, 19, 314-324.
Posner, K., Brown, G.K., Stanley, B., Brent, D.A., Yershova, K.V., Oquendo, M.A., Currier, G.W., Melvin, G.A., Greenhill, L., Shen, S., & Mann, J.J. (2011). The Columbia–Suicide Severity Rating Scale: Initial Validity and Internal Consistency Findings From Three Multisite Studies With Adolescents and Adults. American Journal of Psychiatry, 168 (12), 1266-1277. DOI: 10.1176/appi.ajp.2011.10111704
Reisch, T., Schlatter, P. & Tschacher, W. (1999). Efficacy of Crisis Intervention. Crisis, 20 (2), 78-85.
Rovers, A., Blankestein, A., Van der Rijken, R., Scholte, R., & Lange, A. (2019). Treatment outcomes of a shortened secure residential stay combined with multi systemic therapy: A pilot study. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 63(15-16), 2654-2671. https://doi.org/10.1177/0306624X19856521
Ryan, J. P. & Schuerman, J. R. (2004). Matching family-problems with specific family preservation services: a study of service effectiveness. Children an Youth Services Review, 26, 347-372.
Sawyer, A.M. & Borduin, C.M. (2011). Effects of MST through midlife: A 21.9-year follow up to a randomized clinical trial with serious and violent juvenile offenders. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 79, 643-652.
Simmington, J. A., Cargill, L. & Hill, W. (1996). Crisis intervention: program evaluation. Clin Nurs Res. 5 (4), 376-90.
Spanjaard, H., & Haspels, M. (2005). Families First. Handleiding voor gezinsmedewerkers. Amsterdam: SWP.
Ten Berge, I. J. & Bakker, A. (2009). Veilig thuis? Handreiking voor het beoordelen en bespreken van veiligheid van kinderen in hun thuissituatie. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.
Timmons-Mitchell, J., Bender, M. B., Kishna, M. & Mitchell, C. C. (2006). An independent effectiveness trial of multisystemic therapy with juvenile justice youth. Journal of Clinical Child & Adolescent Psychology, 35(2), 227-236.
Van den Braak, J. & Konijn, C. (2006) (On)mogelijkheden van casemanagement voor multiprobleemgezinnen: Babylonische spraakverwarring belemmert adequate zorg. Nederlands Tijdschrift voor Jeugdzorg, 10 (1), 18-27.
Van der Stouwe, T., Asscher, J. J., Stams, G. J. J. M., Deković, M. & Laan, P. H. van der (2014). The effectiveness of Multisystemic Therapy (MST): A meta-analysis. Clinical Psychology Review, 34, 468-481.
Van Deur, H. & Mourits, E. (2002). Crisis als kans. Dordrecht: Uitgeverij SSKW.
Vermeulen, K. M., Jansen, D., Knorth, E. J., Buskens, E. & Reijneveld, S. A. (2016). Cost-effectiveness of multisystemic therapy versus usual treatment for young people with antisocial problems. Criminal Behaviour and Mental Health, 27(1), 89-102.
Vogtländer, L. & Arum, S. van (2016). Eerst samenwerken voor veiligheid, dan samenwerken voor risico gestuurde zorg. Een duurzame visie op ketenzorg bij kindermishandeling, huiselijk geweld, seksueel geweld en de centrale rol hierbij van het triage-instrument Veilig Thuis. Den Haag/Utrecht: VNG/GGD GHOR Nederland.
Washington State Institute for Public Policy (2006). Intensive Family Preservation Programs: Program Fidelity Influences Effectiveness – Revised. Olympia: Washington State Institute for Public Policy.
Weiss, B., Han, S., Harris, V., Catron, T., Ngo, V. K., Caron, A., Gallop, R. & Guth, C. (2013). An independent randomized clinical trial of multisystemic therapy with non-court-referred adolescents with serious conduct problems. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 81(6), 1027–1039.
Woods, P., & Almvik, R. (2002). The Brøset violence checklist (BVC). Acta Psychiatrica Scandinavica Supplementum, 2002(412), 103-105. DOI: 10.1034/j.1600-0447.106.s412.22.x
8. Hulpmiddelen en tools
Er zijn diverse hulpmiddelen beschikbaar, die je kunnen ondersteunen om te beslissen over een terugplaatsing:
Risicotaxatie kindveiligheid
De meest gebruikte instrumenten in de jeugdhulp om de veiligheid en mogelijke risico’s voor de veiligheid in te schatten zijn de LIRIK en de ARIJ.
Om te zorgen dat terugplaatsing een duurzaam en veilig besluit is, kun je als jeugdprofessional gebruikmaken van verschillende Nederlandse en internationale methodes. De Beoordelingsboog, het Pedagogisch Beslis-Model en het Reunifaction Practice Framework (verderop uitgewerkt) zijn methodes voor gestructureerde besluitvorming, vooral toegepast in de praktijk van de pleegzorg. Er bestaat in de praktijk geen overeenstemming over de methode die het beste is. Meer onderzoek is daarom gewenst.
LIRIK: betrouwbaarheid en validiteit
Uit onderzoek van Bartelink et al. (2015) bleek dat de betrouwbaarheid en de validiteit van oordelen waarbij LIRIK gebruikt is onvoldoende zijn en niet beter dan die van ongestructureerde oordelen. Wel raden de onderzoekers aan om de LIRIK te blijven gebruiken. Voor andere risicotaxatie-instrumenten is ook niet aangetoond dat zij leiden tot meer objectieve oordelen. Professionals ervaren het werken met de LIRIK als zinvol. Ze geven aan hierdoor gestructureerder te werken en meer aandacht te hebben voor factoren die relevant zijn bij kindermishandeling. Wanneer de LIRIK wordt gebruikt, blijven oordelen nog steeds vooral subjectief. Wees je hiervan bewust. En wees ook transparant over deze subjectiviteit in je communicatie met ouders en kinderen (Bartelink et al., 2015).
ARIJ: betrouwbaarheid en validiteit
De intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid van de risicotaxatie-items is redelijk tot bijna perfect voor de meeste items. Dat blijkt uit het onderzoek van Vial et al. (2020). De betrouwbaarheid van het eindoordeel van de risicotaxatie was bijna perfect, en dat betekent dat de risico-conclusie zeer betrouwbaar is. Daarnaast is er recent onderzoek gedaan naar de verbeteringen van de ARIJ. Hieruit bleek dat de validiteit van de ARIJ redelijk is (Vial et al., 2020). Aan de hand van het onderzoek is de ARIJ aangepast om de validiteit en betrouwbaarheid te verbeteren.
Beoordelingsboog
De Beoordelingsboog (Choy & Schulze, 2009) helpt om systematisch een afweging te maken, om samen met de ouders doelen op te stellen en om gericht toe te werken naar terugplaatsing. De Beoordelingsboog bevat twaalf factoren of criteria die de pleegzorgbegeleider beoordeelt om advies te geven over het toekomstperspectief van een pleegkind. Het gaat om deze factoren:
- Vraag en verwachting van ouders en pleegkind.
- Aanleiding van de pleegzorgplaatsing.
- Resultaat van de pleegzorghulp.
- Competentie van de ouders.
- Risicofactoren bij ouders en pleegkind.
- Hulpverleningsgeschiedenis.
- Psychosociale omstandigheden.
- Beschermende factoren en belang van het pleegkind.
- De overall beoordelingen van de situatie door:
- de pleegzorgbegeleider,
- diens collega’s uit het pleegzorgteam, en
- de plaatser.
De beoordelingsboog is bedoeld om een advies te formuleren over het perspectief van kinderen, en om de argumenten voor dit advies duidelijk te benoemen. Het advies is afhankelijk van allerlei factoren die met elkaar samenhangen en die elkaar beïnvloeden (Strijker & Zandberg, 2001). De advisering over het toekomstperspectief van het kind vindt plaats op basis van een dialoog met ouders, kind en pleegouders en op basis van consent in het (pleeg)zorgteam.
De beoordelingsboog helpt de (pleeg)zorgbegeleider om – op een systematische en procesmatige manier – alle relevante factoren opnieuw te bekijken en de samenhang ertussen zichtbaarder te maken. De beoordeling van de factoren is alleen bedoeld om te schetsen welke risicofactoren er spelen binnen het cliëntsysteem. Daarom is het ook van belang om de beschermende factoren van het cliëntsysteem te benoemen. Als meerdere professionals de beoordelingsboog hebben ingevuld, wordt snel duidelijk welke verschillen in opvattingen en visie er zijn bij deze casus. Vervolgens bespreek je deze verschillen. Het is dus vooral een instrument voor communicatie en overleg (Veenstra et al., 2014).
Pedagogisch Beslis-Model
Het Pedagogisch Beslis-Model (PBM) is ook een model voor besluitvorming over de vraag wanneer je een pleegkind pedagogisch verantwoord kunt terugplaatsen bij de ouders (Weterings, 2018). Dit is een intensief begeleid traject, waarbij ouders een halfjaar de tijd krijgen om zich een andere omgang met het kind eigen te maken (of daarin op weg te zijn). Zo moet duidelijk worden of het kind, zeker na een verblijf van een of meer jaren bij pleegouders, zich emotioneel (weer) gaat richten op de ouders en hun gezag gaat aanvaarden.
De criteria voor terugplaatsing zijn in dit model als volgt geformuleerd:
- Het kind laat tijdens de wekelijkse bezoeken in toenemende mate een positieve emotionele gerichtheid zien op de ouders, hij aanvaardt leiding en gezag van de ouders.
- De ouders sluiten, in toenemende mate, aan op het emotionele gedrag van het kind en weten het gedrag van het kind in goede banen te leiden.
- De interactie tussen kind en ouders verloopt in toenemende mate plezierig en ontspannen. Zowel ouders als kind tonen in toenemende mate emotionele betrokkenheid op elkaar en blijheid in elkaars aanwezigheid. Interactie tussen ouders en kind behoeft tijdens het PBM-traject niet ‘perfect’ te zijn. Wel moet een duidelijk positieve ontwikkeling te zien zijn.
Meer informatie is te vinden in de notitie Perspectiefbepaling voor Pleegkinderen.
Praktijkprofessionals in de pleegzorg ervaren het Pedagogisch Beslis-Model (PBM) als een handige tool met goede elementen. Daarom staat het model benoemd als één van de drie instrumenten die je kunt gebruiken bij het opstellen van een plan voor terugplaatsing. Bij het gebruik van het PBM moet rekening gehouden worden met de ‘aanvaardbare termijn’. Die termijn is voor ieder kind en ieder gezin anders. Voorheen werd gedacht dat te veel betrokkenheid van pleegouders zou kunnen leiden tot het onnodig bemoeilijken en vertragen van een terugkeer van een kind naar huis. Dit blijkt echter een achterhaalde gedachtegang te zijn (Zeanah, 2009). Voor een terugkeer naar de ouders is het van groot belang om frequent contact te laten bestaan tussen ouders en kind. Bij uithuisplaatsingen, over- en terugplaatsingen moeten opgebouwde banden niet abrupt verbroken maar gerespecteerd en onderhouden worden. Omgangsregelingen met personen die eerder voor het kind zorgden, dragen bij aan de stabiliteit van gehechtheidsrelaties en het bredere gehechtheidsnetwerk van het kind (Juffer, 2010; Zeanah, 2009).
Reunifaction Practice Framework
Het Reunification Practice Framework (Wilkins & Farmer, 2015) is een risicotaxatie-instrument dat in Engeland is ontwikkeld en in Vlaanderen is verwerkt tot een methodiek. Het helpt de professional om op een gestructureerde manier te beslissen over een terugkeer naar huis. Dat gebeurt door ouders en professionals te helpen om te begrijpen wat er moet veranderen, om doelen te stellen, toegang te krijgen tot passende hulp en om de voortgang te beoordelen.
De effectiviteit van het Reunification Practice Framework is in 2016 geëvalueerd. Het Framework is aanbevolen door het National Institute for Health and Care Excellence (NICE) als een hulpmiddel om de plaatsingsstabiliteit te verbeteren. Alle onderdelen van het Framework zijn gebaseerd op empirisch onderzoek naar factoren die bijdragen tot een succesvolle terugplaatsing (Pottoms et al., z.d.). Het Framework is in twee fasen ontwikkeld op basis van twee systematische literatuurstudies. Dit zijn het onderzoek van Ward et al. (2012), waarin het besluitvormingsproces dat de ontwikkeling van zeer jonge kinderen beïnvloedt is onderzocht en het onderzoek van White et al. (2015), waarin is gekeken naar de risicofactoren op het herhaaldelijk mishandelen van kinderen. Het onderzoek van Gill (2016) toont aan dat bijna alle kinderen die in het kader van het Framework-programma naar huis waren teruggekeerd zes maanden later nog thuis woonden. Daarbovenop waren de zorgen over de kindveiligheid afgenomen (Gill, 2016).
Meer informatie over dit Framework en over de inzet, staat in NSPCC: Reunification van Wilkins en Farmer.
Sociaal netwerk in kaart brengen
Je kunt gebruikmaken van verschillende methoden om het sociale netwerk van een gezin in kaart te brengen. Zoals:
- Sociale NetwerkStrategieën (SoNeStra)
- Eigen Kracht-conferenties
- Familienetwerkberaden
Daarnaast zijn er initiatieven die je kunt inzetten om een sociaal netwerk op te bouwen, zoals buddysystemen, buurtmaatjes, steungezinnen en burgerinitiatieven. Meer informatie hierover staat in het Werkboek Sociale Steun en in de publicatie Burgerinitiatieven en wijkteams – de kracht van verbinding.
Ouderbegeleiding na een opvoedingsbesluit
Deze methode is bedoeld voor ouders bij wie de beslissing is genomen dat hun kind gaat opgroeien in een pleeggezin en helpt hen om een nieuwe invulling te geven aan de relatie met hun kind. Meer informatie over deze methode vind je op Nji.nl.